Wanneer passeerde de Europese cultuur de islamitische?

                                                        Dit artikel is geplaatst op 17 maart 2016

Samenvatting
Mohammed stierf in het jaar 632 en geïnspireerd door zijn nieuwe religie veroverden de Arabieren binnen honderd jaar een groot deel van het Midden-Oosten en het Middellandse-Zee gebied. Hier heerste op verschillende plaatsen nog een Hellenistische cultuur, die de Arabieren na aanvankelijke aarzeling gedeeltelijk overnamen. Dit leidde tot een bloeiende islamcultuur, met als centra Bagdad en Cordoba, die duurde van omstreeks 800 tot 1200. Voor de ondergang daarvan zijn drie oorzaken aan te wijzen: de binnenvallende Turken (die daarmee het Ottomaanse rijk stichtten), de verdrijving van de islamieten (de “Moren”) uit Spanje door de Europeanen en eigen religieuze afwijzing van de natuurwetenschap.
        Maar op het moment dat de culturele ontwikkeling binnen de islamwereld tot stilstand kwam ontwaakte in West-Europa een grote activiteit en leergierigheid. Er ontstond een grote belangstelling voor de oude Griekse wetenschap en de bestudering hiervan werd langs meerdere wegen mogelijk gemaakt: onder andere door vertalingen rechtstreeks uit het Grieks en door vertalingen van reeds bestaande Arabische vertalingen. Het was speciaal de logica van Aristoteles waar de middeleeuwse geleerden zich heftig voor interesseerden. Het is aannemelijk dat vooral door de beoefening van de logica de basis werd gelegd voor de kunst van het abstracte denken die een noodzakelijke voorwaarde was voor de wetenschappelijke ontwikkeling die in de 17e eeuw zijn voorlopig hoogtepunt zou vinden.
        Het Ottomaanse rijk was militair gezien sterk, maar bezat weinig wetenschappelijke interesse. De sultans trokken zich terug in hun paleizen en deden, in tegenstelling tot de Europese heersers, niets om wetenschap en techniek te stimuleren. Dit leidde tot een technische achterstand die op den duur ook gevolgen had voor de slagkracht van het leger. Na de tweede belegering van Wenen in 1683 verzwakte het Ottomaanse rijk, totdat het tenslotte na de eerste wereldoorlog geheel werd ontbonden en gereduceerd tot de rompstaat Turkije. Op de vraag wanneer de Europese cultuur de islamitische cultuur passeerde kan men dus antwoorden: op cultureel gebied omstreeks de 13e eeuw en op militair gebied in de 17e eeuw.

Inhoud
1. De politieke situatie in het Midden-Oosten ten tijde van Mohammed.
2. De culturele en wetenschappelijke situatie in het Midden-Oosten ten tijde van Mohammed.
3. De opmars van de Arabieren onder de Ommayaden en de bloei van de Arabische cultuur onder de Abbasiden (Bagdad) en de latere Ommayaden (Spanje).
4. Een lijst van enkele belangrijke Arabische geleerden.
5. De opmars van de Turken en het verval van de Arabische wetenschap.
6. De opbloei van de West-Europese cultuur en de run op oude Griekse geschriften.
7. De grote belangstelling voor logica.
8. De vernietiging van het Byzantijnse rijk - het Ottomaanse rijk onder Suleyman I op het toppunt van macht – de neergang.
9. Wetenschap en techniek gaven de doorslag.
10. Nabeschouwing: religie, moraal en wetenschap.


1. De politieke situatie in het Midden-Oosten ten tijde van Mohammed
Tijdens het leven van Mohammed (ca. 570–632) waren er op het voor ons relevante deel van de wereld de volgende grote rijken:
Het West-Romeinse rijk. Dit was ontstaan toen het Romeinse rijk na de dood van keizer Theodosius I in 395 tussen zijn twee zonen werd verdeeld in een oostelijk deel met Byzantium als hoofdstad en een westelijk deel met Rome als hoofdstad. In de loop van de vijfde eeuw ging het West-Romeinse rijk ten onder, mede door de Grote Volksverhuizingen. Maar de herinnering aan het grote Romeinse rijk bleef leven en veel heersers (zoals Karel de Grote) droomden er van het te herstellen.
Het Oost-Romeinse (Byzantijnse) rijk. Dit deel van het Romeinse rijk bleef nog lang voortbestaan. Het omvatte globaal de Balkan, Griekenland, het huidige Turkije, Syrië en Egypte. De cultuur was overwegend Grieks, maar de mensen beschouwden zich als inwoners van het Romeinse rijk. Het Byzantijnse rijk werd voortdurend verzwakt door innerlijke twisten (zoals de strijd om de iconen in de 7e en 8e eeuw) en door het verlies van gebieden aan het rivaliserende Perzische rijk. Omstreeks 850 zou er een nieuwe bloeiperiode ontstaan, die zou duren tot omstreeks 1054, toen het schisma tussen de Byzantijnse Orthodoxe Kerk en de westerse Rooms-katholieke Kerk plaats vond.
Het Perzische rijk. Dit rijk had al in de klassieke tijd van de Grieken een hoge cultuur en kwam onder de dynastie van de Sassaniden (226-650) weer tot grote macht en uitbreiding. Het Zoroastrisme werd tot staatsgodsdienst verheven en de orthodoxe christenen werden vervolgd. De in 431 van de orthodoxe christenen afgescheiden nestorianen werden echter getolereerd. In 627 verloor het Perzische rijk bij Nineve een beslissende veldslag tegen de Byzantijnen. Hierdoor verzwakt kon het kort daarna geen stand houden tegenover de legers van de islam.
Noordwest-Europa. Nadat de West-Romeinen zich in 402 hadden teruggetrokken uit Noordwest-Europa was Gallië veroverd door vanuit het noorden via Nederland binnentrekkende Franken en deze hadden onder de dynastie van de Merovingers een rijk gesticht dat rond 500 onder Clovis zijn maximale uitbreiding kreeg. Onder diens zonen en kleinzonen viel dit rijk echter weer uiteen. Langzamerhand werd de bestuurlijke taak van de Merovingische vorsten steeds meer overgenomen door hun hofmeiers (huismeesters). De bekendste hofmeier werd Karel Martel, de grootvader van Karel de Grote. Hij bracht in 732 bij Poitiers de opmars van de Moren tot stilstand.

2. De culturele en wetenschappelijke situatie in het Midden-Oosten ten tijde van Mohammed
In Griekenland was in de derde eeuw v. C. het centrum van de wetenschap verschoven van Athene naar de in Egypte gelegen stad Alexandrië. Hier bereikten de wiskunde en de astronomie voor de tweede maal een bloeiperiode, maar ook hier begon een neergang en nadat de astronomie omstreeks 150 n. C. met Ptolemeus een laatste hoogtepunt had bereikt kwam hieraan een einde.
        Toch waren er wel plaatsen waar de wetenschap nog voortleefde. Allereerst in de beroemde bibliotheek van Alexandrië zelf, die waarschijnlijk ook studiezalen omvatte en daardoor een soort universiteit werd. Deze bibliotheek werd omstreeks 300 v.C. opgericht en verdween op onbekende wijze ergens tussen 400 en 700 n.C. Daarnaast was er de concurrerende bibliotheek van Pergamon, opgericht circa 170 v.C. Verder was er de “universiteit” van Constantinopel, gesticht in 425 n.C. Natuurlijk waren er ook in andere grote Byzantijnse steden leerscholen. Merkwaardigerwijze waren de Byzantijnen niet meer geïnteresseerd in hun eigen vroegere natuurwetenschap, één van de oorzaken hiervan was het heersende oververgeestelijkte neoplatonisme. Maar ze waren wel belangrijk waren voor het hooghouden van een traditie van geleerdheid. Zo hadden zij bijvoorbeeld veel goede geschiedschrijvers.
        In Perzië leefden hellenistische gedachten nog lang voort. Beroemd werd de academie van Gondesjapoer (in het westen van het huidige Iran), die in 271 werd opgericht door uit Edessa gevluchte Nestorianen. Toen in 529 de Academie in Athene door de toenmalige Byzantijnse keizer werd gesloten vertrokken veel Griekse geleerden naar Gondesjapoer.

3. De opmars van de Arabieren onder de Ommayaden en de bloei van de Arabische cultuur onder de Abbasiden (Bagdad) en de latere Ommayaden (Spanje)
Mohammed stierf in 632 en hij werd opgevolgd door kaliefen. Het eerste kalifaat was dat van de dynastie van de Ommayaden. Deze regeerden niet meer vanuit Mekka of Medina, maar vanuit het in Syrië gelegen Damascus en het was onder hun bestuur dat binnen 100 jaar een groot deel van het Midden-Oosten en het Middellandse Zeegebied werd veroverd. In 711 staken zij bij Gibraltar de Middellandse Zee over en veroverden in korte tijd Spanje op de daar heersende Visigoten. In 725 trokken zij door naar Gallië, maar in 732 werden zij door de reeds genoemde Karel Martel bij Poitiers teruggeslagen.
            In 750 verloren de Ommayaden in het oosten door onderlinge twisten hun gezag en Abul Abbas, een afstammeling van Mohammed, greep de macht. Hij bracht hierbij de andere rivaliserende Ommayaden om het leven, maar er was één lid van de familie die het leven wist te redden door te vluchten naar Spanje, waar hij zich in 756 uitriep tot emir van Cordoba. Later zou een van zijn opvolgers zich tot kalief uitroepen.
        Abul Abbas werd de grondlegger van de dynastie van de Abbassiden (750-1258). Onder hun bestuur kwam de islam-cultuur tot hoge bloei. In 762 werd Bagdad gesticht, waar de legendarische Haroen al-Rashid (766-809) zetelde. Zijn zoon en opvolger Al-Mamoen stichtte hier het “Huis der Wijsheid”, waar men een groot aantal vertalingen maakte van Griekse geschriften in het Arabisch. Ook waren er een bibliotheek en een sterrenwacht aan verbonden. De bloeiende cultuur van Bagdad verbreidde zich naar Spanje, met name naar het zelfstandige kalifaat van Cordoba (912-1031). De stad Cordoba groeide uit tot naar men zegt de grootste stad ter wereld.
        De discussie over het niveau en de invloed van de Arabische wetenschap is in 2008 weer tot leven gewekt door een publicatie van de Fransman Sylvain Gouguenheim (2008) (1). Deze verzette zich hierin tegen het beeld van een superieure islamitische cultuur tegenover een volslagen achterlijk Europa en tegen de gedachte dat de Europese cultuur zijn wortels zou hebben in de Arabische: "Voor zo ver de term "wortels" zinvol gebruikt kan worden in verband met culturen zijn de wortels van de wereld van Europa Grieks, die van de wereld van de islam zijn dat niet". Door deze publicatie werd de discussie sterk in het politieke vlak getrokken. Alvorens nader op deze problematiek in te gaan is het dienstig hier eerst een indruk te geven van het hoge niveau van de Arabische wetenschap. Hierbij moet men bedenken dat het gebruikelijk is onder “Arabische wetenschap” geen door Arabieren beoefende wetenschap te verstaan, maar de wetenschap die werd gepubliceerd in de Arabische taal, die door de Arabische veroveringen de internationale voertaal was geworden. In feite kon deze “Arabische wetenschap” putten uit een groot hellenistisch cultuurgebied dat onder andere Perzië, Syrië en Mesopotamië omvatte.
        Bij de beoordeling van de waarde van de Arabische wiskunde is vooral het volgende van belang. Volgens B.L. van der Waerden (1950) is de Griekse wiskunde niet alleen ten onder gegaan door een algemene culturele neergang, maar ook door het feit dat de zeer visueel ingestelde Grieken wiskundige problemen bij voorkeur op een meetkundige manier aanpakten en dat deze methode bij het oplossen van bijvoorbeeld hogere machtsvergelijkingen te gecompliceerd werd (2). Hiervoor was een algebraïsche aanpak nodig. Als deze zeer aannemelijke visie juist is zou de eigen bijdrage van de Arabieren aan de wiskunde vooral hierin gelegen hebben dat zij de ontwikkeling hiervan hebben omgebogen in de richting van de algebra en de goniometrie (daarbij beïnvloed door de Babylonische en de Indische wiskunde). Het eerste “Europese” leerboek van de goniometrie, het boek “De triangulis omnimodus” van Johannes Müller (Regiomontanus) uit Koningsbergen, geeft een samenvatting van de Arabische goniometrie. De inhoud er van verschilt nauwelijks van een modern leerboek (afgezien van de veel betere moderne notatie en van het gebruik van de rekenmachine in plaats van tabellen).

4. Een lijst van een aantal belangrijke Arabische geleerden
Al-Khwarizmi (c.780-c.850). Wiskundige. Afkomstg uit Khiwa (in het huidige Kazachstan). Was een vrome moslim. Was als vertaler werkzaam aan het “Huis der wijsheid” in Bagdad. Van zijn boeken hadden er twee een grote invloed. In de eerste plaats een elementair rekenboek, waarin hij gebruik maakte van het Indische decimale positiestelsel (met het cijfer nul). In de tweede plaats een meer geavanceerd boek over algebraïsche vergelijkingen dat onder andere de oplossing van de vierkantsvergelijking bevatte. Zijn werk werd in de 12e eeuw in het Latijn vertaald door Adelard van Bath. De grote invloed van deze boeken blijkt onder andere uit het voortleven van de hiervan afkomstige termen “algebra” en “algoritme”.
Ziryab (789-857). Dichter en musicus. Wellicht geboren in Bagdad. Was in Bagdad leerling van de beroemde musicus Ishaq al-Mawsili. Vestigde zich in 822 in Cordoba en stichtte daar een muziekschool. Had een grote invloed op de ontwikkeling van de Andalusische muziek en de latere Spaanse flamenco.
Hunayn ibn Ishaq (808-873), in het westen bekend als Johannitius. Was afkomstig uit Iraq en nestoriaans christen. Hij vertaalde 116 Griekse werken in het Arabisch en schreef zelf 36 boeken. Algemeen wordt aangenomen dat hij was verbonden aan het “Huis der wijsheid” in Bagdad, maar dat werd door Sylvain Gouguenheim (2008) bestreden. Hij maakte een Arabisch compendium van de Griekse medische wetenschap (gebaseerd op Galenus) en hieruit groeide een naslagwerk dat later weer door Constantijn de Afrikaner (1017-1083) vanuit het Arabisch werd vertaald in het Latijn. Dit boek werd onder de naam ”Articella” tot in de 16e eeuw aan de Europese universiteiten gebruikt.
Al Battani (c.858-929). Was astronoom en wiskundige. Afkomstig uit Perzië en blijkens zijn (volledige) naam islamiet. Deed zeer nauwkeurige astronomische waarnemingen. Hij verving de Griekse methode om de grootte van een hoek aan te geven met een koorde door de (wellicht uit Indië overgenomen) methode om deze aan te geven door middel van de sinus of de tangens. Hiermee legde hij de basis van de goniometrie (2). Zijn hoofdwerk werd in 1116 vertaald in het Latijn.
Al-Razi (865-952). Arts. Was afkomstig uit Perzië. Schreef een encyclopedisch werk dat later onder de Latijnse naam “Liber Continens” een standaardwerk zou worden aan de Europese universiteiten.
Abu Nasr al-Farabi (c. 872 - c. 950). Schreef meer dan 100 boeken, vooral over logica (Aristoteles). Afkomst onzeker, wellicht geboren in Kazachstan. Bracht een groot deel van zijn leven door in Bagdad. Was mohammedaan. Werd “de tweede leermeester” genoemd (de eerste was Aristoteles). Hij schreef ook het “Grote boek over muziek”, waarbij hij zich baseerde op Plato en Aristoteles. Zijn “Encyclopedie van de wetenschappen” werd in de 12e eeuw door Gerard van Cremona vertaald in het Latijn.
Al-Majusi (overleden in 994). Arts. Was van Perzische afkomst en werkte in een hospitaal in Bagdad. Hij schreef een medisch handboek dat door Constantijn de Afrikaner gedeeltelijk werd vertaald in het Latijn onder de naam “Liber pantegni”. Ook dit boek werd tot in de 16e eeuw gebruikt aan de Europese universiteiten.
Al-Zahrawi (936-1013). Medicus en vooral chirurg. Afkomstig uit omgeving Cordoba. Schreef een standaardwerk (“De methode”) met tekeningen van medische instrumenten. Dit werd in de 12e eeuw in het Latijn vertaald door Gerard van Cremona en bleef bijna vijf eeuwen lang een belangrijk tekstboek in Europa.
Al-Wafa (940-998). Astronoom en wiskundige van Perzische afkomst. Was verbonden aan een nieuw opgericht astronomisch observatorium in Bagdad. Droeg veel bij aan de verdere ontwikkeling van de goniometrie.
Alhazen (ca. 965-c.1039). Vrome islamiet, afkomstig uit Basra (in het huidige Irak). Hij schreef vele boeken over wiskunde, astronomie en optica, gaf een nauwkeurige beschrijving van het oog en deed onderzoek naar de lichtbreking bij sferische en parabolische spiegels.
Avicenna (980-1037). Was van Perzische afkomst en schreef meer dan 100 geschriften over velerlei onderwerpen. Het invloedrijkste was zijn monumentale “Canon van de geneeskunde” dat lange tijd in Europa een standaardwerk zou blijven. Hij was een compilator, geen origineel denker. Was Aristoteliaan.
Averroës (1126-1198). Deze leefde in Zuid-Spanje (Cordoba, Sevilla) en later Marokko. Hij werd vooral in het westen bekend, onder andere door zijn commentaren op Aristoteles en zijn medische encyclopedie. Hij schreef ook een boek waarin hij de opvattingen van Al-Ghazali bekritiseerde en werd daarom verbannen uit Marokko.
Al-Tusi (1201-74). Afkomstig uit Perzië. Schreef omstreeks 150 boeken. Islamiet. Richtte in 1259 een astronomisch observatorium op in een plaats in het huidige Noordwest-Iran. Behandelde als eerste de goniometrie als een apart vak, los van de astronomie.

5. De opmars van de Turken en het verval van de Arabische wetenschap
Omstreeks het jaar 1000 ontstond er in het Midden-Oosten een nieuw islamitisch rijk. Vanaf de zesde eeuw waren er vanuit Centraal-Azië steeds Turkse stammen naar het westen getrokken en op den duur drongen deze door in Perzië, dat toen behoorde tot het Arabisch rijk. Omstreeks 1040 trok een nieuwe golf van dergelijke stammen naar binnen onder leiding van de dynastie van de Seltsjoeken en deze veroverden vervolgens geheel Perzië, Irak (Bagdad 1055), Syrië en Palestina (Jeruzalem 1077). De hoofdstad van het nieuwe rijk werd de Perzische stad Isfahan. Hier bouwde de Perzische astronoom en dichter Omar Khayyam omstreeks 1073 zijn astronomische observatorium en werd de beroemde Vrijdagmoskee steeds verder verfraaid. In het rijk waren de heersers en militairen Turks en de ambtenaren Perzisch.
        Van groot historisch belang werd de slag bij Manzikert, gelegen bij het Van-meer aan de oostgrens van het huidige Turkije. Hier versloegen de Seltsjoeken in 1071 de Byzantijnse keizer en dit had tot gevolg dat Anatolië volledig open kwam te liggen voor verdere naar binnen trekkende Turkse stammen. In de volgende eeuwen zou het aanvankelijk christelijke Anatolië langzamerhand worden geïslamiseerd.
        Het was in deze tijd dat de Arabische cultuur ten onder ging. Over de oorzaken hiervan zijn de meningen verdeeld. Twee factoren zijn in ieder geval van belang: een politieke en een religieuze. Ten aanzien van de eerste valt het op dat het begin van de teruggang van de Arabische wetenschap, die gewoonlijk op omstreeks 1050 wordt gesteld, samenvalt met de opmars tussen 1040 en 1055 van de Seltsjoeken in Perzië en Irak. Het cultuurcentrum Bagdad raakte in verval en het nieuwe centrum Isfahan kwam niet op hetzelfde niveau. De Seltsjoeken vestigden hier een vorm van bestuur waarbij zij over het algemeen de politieke en militaire macht zelf in handen hielden en de administratieve werkzaamheden overlieten aan inheemse ambtenaren. Nu waren de Arabische heersers destijds op dezelfde wijze begonnen, maar deze hadden op den duur een grote interesse gekregen voor de bestaande (Hellenistische) cultuur en deze gedeeltelijk overgenomen. Een dergelijke interesse lijkt bij de Seltsjoeken echter niet te zijn ontstaan. Misschien kregen zij daar ook de tijd niet voor. Reeds in 1092 viel hun rijk uiteen in deelgebieden en de volgende eeuw werden deze voortdurend geteisterd door invasies van vreemde volken en nomadenstammen (4). Het ingrijpendst was natuurlijk het binnentrekken van de Mongolen onder Djengis Khan die omstreeks 1220 Isfahan verwoestten. Diens kleinzoon Hulagu nam in 1258 Bagdad in en sloopten alle oude glorie. Onder dergelijke omstandigheden lijkt het moeilijk een hoge cultuur te handhaven of op te bouwen. Maar daar staat tegenover dat dat sommige andere volken onder vergelijkbare barre omstandigheden wèl is gelukt.
        De religieuze factor begon wellicht al vóór de Turkse veroveringen een rol te spelen. Zo werd het omstreeks 825-830 in Bagdad opgerichte "Huis der Wijsheid" al in circa 847 door de strenge en principiële kalief Al-Moetawakki weer gesloten. Natuurlijk werd ook op andere plaatsen wetenschap beoefend, maar deze sluiting lijkt toch wel onderdeel te zijn geweest van een groeiende tendens om zich tegen “uitheemse kennis” te keren en steeds meer houvast te zoeken in oude geloofswaarheden. In dit verband wijst men gewoonlijk op de in Bagdad werkzame Perzische filosoof Al-Ghazali, die met zijn rond 1095 geschreven boeken "De herleving van de religieuze wetenschappen" en "De verwarring van de filosofen" grote invloed zou hebben uitgeoefend. Volgens hem was het zondig om intellect te verkwisten aan natuuronderzoek. Het lijkt dat zijn visie de overhand heeft gekregen. Dat blijkt ook uit het feit dat Averroës in Cordoba zijn kritiek op Al-Ghazali moest bekopen met verbanning naar Marokko.

6. De opbloei van de West-Europese cultuur en de run op oude Griekse geschriften
Op het moment dat de Arabische cultuur ten onder ging begon de bloei van de Europese. In de standaardwerken over de geschiedenis van de natuurwetenschap, zoals bijvoorbeeld dat van Dijksterhuis (1950), wordt telkens gesproken van het “doordringen” (5) van de Griekse wetenschap in Europa, maar deze uitdrukking geeft niet goed aan hoe het werkelijk is gegaan. De wetenschap heeft geen kracht in zichzelf om ergens in door te dringen. Wat er gebeurde is dat er in Europa een grote leergierigheid ontstond en een toenemende belangstelling voor de wetenschap van de oude Grieken. Maar aangezien in Europa het Latijn als wetenschappelijke voertaal werd gebruikt en weinigen nog Grieks kenden was men hiervoor aangewezen op vertalingen. In de 11e en 12e eeuw ging men actief op zoek naar Griekse wetenschappelijk geschriften om die te vertalen. Langs vier verschillende wegen konden de Europese middeleeuwers deze waardevolle kennis verwerven:
(1) Er bestond nog een beperkt aantal Latijnse vertalingen die vroeger door de Romeinen waren gemaakt (zoals de Timaeus van Plato, twee werken over logica van Aristoteles, een commentaar van Porphyrius en een gedeelte van de Elementen van Euclides).
(2) In Zuid-Italië en Sicilë, waar nog Grieks sprekende gemeenschappen met eigen bibliotheken bestonden, werden vertalingen rechtstreeks vanuit het Grieks gemaakt. Volgens Sylvain Gouguenheim werden dergelijke vertalingen ook al vroeg gemaakt door de kopiïsten van het klooster op de Mont Saint-Michel in Normandië.
(3) Er reisden vertalers naar Byzantium om daar Griekse geschriften te zoeken. Hieronder kan men Jacobus van Venetië rekenen, waarvan vast staat dat hij in 1136 in Constantinopel verbleef. Vanaf omstreeks 1127 werkte hij in het klooster van Saint-Michel aan het vertalen van de belangrijkste werken van Aritoteles, waaronder de "Analytica posteriora". Volgens Sylvain Gouguenheim werden deze vertalingen vroeger bekend dan die van de vertaalschool in Toledo.
(4) Veel Latijnse vertalingen kwamen tot stand via Arabische vertalingen. Zo trok de Italiaan Gerard van Cremona (c.1114-87) naar Toledo, waar in de Moorse en Joodse bibliotheken, die na de herovering van de stad door de christenen in 1085 behouden waren gebleven, veel Arabische vertalingen van Griekse geschriften waren te vinden. Hier leerde hij Arabisch en hij vertaalde meer dan 70 werken in het Latijn.

7. De grote belangstelling voor logica
Vaak wordt aangenomen dat de opbloei van de natuurwetenschap in Europa plaats vond in de renaissance en vooral de 17e eeuw. Dit is feitelijk natuurlijk ook wel juist, maar men mag niet vergeten dat deze opbloei naar alle waarschijnlijkheid alleen maar mogelijk was dank zij de enorme ontwikkeling van het abstracte denken in de 11e en 12e eeuw. Het ziet er naar uit dat in het oude Griekenland de ontwikkeling van het abstracte denken plaats heeft gevonden aan de hand van de wiskunde en in Europa aan de hand van de logica. Vooral de kennismaking met telkens nieuw vertaalde geschriften van Aristoteles leidde tot een groot enthousiasme voor de beoefening hiervan. Zo werkte men zijn syllogistische logica volledig uit, waarbij men de verschillende syllogismen van nummers en zelfs namen voorzag (modus “barbara”, enzovoort). De middeleeuwse theologen correspondeerden met elkaar over logische onderwerpen en van de grote hoeveelheid logische geschriften die zij produceerden is nog maar een klein gedeelte vertaald en bestudeerd (6). Later zou Descartes zich denigrerend over deze logica uitlaten omdat deze volgens hem geen nut had. Wat hij zich niet realiseerde is hoe belangrijk de kunst van het abstracte denken is voor de beoefening van de natuurwetenschap en dat het weinig uitmaakt hoe men zich deze kunst eigen maakt.

8. De vernietiging van het Byzantijnse rijk - het Ottomaanse rijk onder Suleyman I op het toppunt van macht – de neergang
Terwijl in de 15e eeuw de Islam in Spanje werd teruggedrongen, zette de opmars hiervan zich in het Midden-Oosten voort. In 1453 slaagde Mohammed II er in Constantinopel in te nemen en dit bezegelde het einde van het Byzantijnse (Oost-Romeinse) rijk. Zijn kleinzoon Selim (1512-20) verdrievoudigde vervolgens de grootte van het rijk door de verovering van Perzië, Syrië, Libanon, Palestina, Egypte en Arabië en onder zijn opvolger Suleyman I (1520-1566), die ook nog Irak en Noord-Arika veroverde, kwam het op het toppunt van zijn macht. Ook het tot het Habsburgse rijk behorende Hongarije kwam grotendeels onder Turkse invloed. In het oosten van de Middellandse Zee was de Ottomaanse vloot oppermachtig en voerde geregeld slag met de vloten van Karel V.
        Maar onder Selim II (1566-1574) begon een teruggang. In 1571 vond de zeeslag bij Lepanto plaats, waarbij de Ottomaanse vloot werd vernietigd door de gezamenlijke vloten van de Venetianen, paus Pius V en koning Philips II. Mede hierdoor wordt Philips II in de Spaanse geschiedenisboeken beschouwd als de redder van de christenheid, terwijl hij in de Nederlandse wordt beschouwd als een perfide en onderdrukkende vijand. Mehmet IV (1648-1687) droeg zijn macht voor een belangrijk deel over aan zijn grootvizier Mehmed Köprülü en deze boekte zulke grote militaire successen dat er van omstreeks 1656-1661 sprake was van een kortstondige herleving van de Ottomaanse bloeitijd. In 1683 trok een groot Turks leger onder leiding van grootvizier Kara Mustafa door Hongarije en belegerde Wenen. Dit was voor Europa een kritisch moment, want als de zeer versterkte stad Wenen was gevallen hadden de Ottomanen wellicht kunnen doorstoten naar veel gemakkelijker in te nemen steden als Berlijn of Parijs. Maar Wenen werd op het laatste moment ontzet door een verenigd leger onder leiding van de Poolse koning Jan Sobieski.
        Nadat Mehmet IV als eerste sultan een groot deel van zijn regering had overgedragen aan een grootvizier trok hij zich terug in zijn residentie, het Topkapi-paleis in Istanbul. Vanaf die tijd waren de sultans alleen nog in naam de heersers van het Ottomaanse rijk. Vooral sultan Ahmet III (1703-1730) staat bekend om zijn weelderige leven. Hij liet tientallen paleizen bouwen en had dertig dochters. Hij was ook een liefhebber van boeken en stond in 1717 de boekdrukkunst toe. In de volgende twee eeuwen brokkelde het Ottomaanse rijks steeds verder af: de Griekse onafhankelijkheidsoorlog (1821-32), de Krimoorlog (1853-56), de Russisch-Turkse oorlog van 1877-78 en tenslotte de eerste wereldoorlog, waarna het vroegere Ottomaanse rijk werd gereduceerd tot het huidige Turkije.

9. Wetenschap en techniek gaven de doorslag
Waarom werd het Ottomaanse rijk gepasseerd door Europa en tenslotte ontbonden? Het is gebruikelijk dit proces te beschrijven vanuit staatkundig en militair oogpunt: de gevoerde oorlogen, de diplomatieke onderhandelingen, de vredesverdragen, de landverdelingen, enzovoort. Maar deze gebeurtenissen vormen slechts de oppervlakte, de dieper gelegen culturele achtergrond is veel belangrijker. Wie op zoek gaat naar Ottomaanse uitvindingen, techniek of wetenschap vindt haast niets (7). De belangrijkste Ottomaanse geleerde was Taqi ad-Din (1526-1585), die meer dan 90 boeken schreef. Zijn beschouwingen over astronomie en optiek hadden een hoog niveau en konden naar men zegt de vergelijking met die van zijn Europese tijdgenoten Copernicus en Tycho Brahe doorstaan. In 1574 kreeg hij van sultan Murad III opdracht een observatorium te bouwen in Instanbul en hiermee observeerde hij zeer nauwkeurig de grote komeet van 1577. Maar zelf leek hij veel op de komeet die hij bestudeerde: hij was een fel oplichtende eenling en omstreeks 1580 werd zijn observatorium al weer gesloten.
        In de eeuw hierna verschenen in Europa figuren als Galilei, Descartes, Huygens en Newton. In 1660 werd in Engeland de Royal Society opgericht en in 1666 volgde Frankrijk met de Académie des Sciences. Dit had echter geen parallel in het Ottomaanse rijk. De sultans bemoeiden zich nauwelijks nog met het landsbestuur en trokken zich terug in hun harems. Wetenschap kwam niet van de grond. Funest was ook het verbod op de boekdrukkunst, dat het rijk afsloot van de ontwikkelingen in Europa. Er is misschien één lichtpuntje: de sultans hadden hofhistorici in dienst die de taak hadden de grote daden van hun meesters te beschrijven. Zij verluchtten hun boeken met zeer fraaie miniaturen, waarbij het ook toegestaan was menselijke figuren af te beelden. Ze maakten zelfs afbeeldingen van Mohammed. Verder vonden de militante Turken natuurlijk ook de Turkse mars uit.
        Het gebrek aan culturele interesse en het isolement ten opzichte van Europa werkte op den duur door in de militaire kracht van het Ottomaanse rijk. Ook de handel en de economie verstarden. Rond 1900 beschouwden de zegevierende westerse mogendheden het Ottomaanse rijk als de “zieke man van Europa”. De stukken van het rijk werden verdeeld onder de overwinnaars.

10. Nabeschouwing: religie, moraal en wetenschap
De ondergang van de hoge Arabische cultuur was voor een belangrijk deel te wijten aan politieke factoren: Bagdad werd in 1055 ingenomen door de militaristische en cultureel weinig geïnteresseerde Turken en Cordoba werd in 1236 veroverd (of heroverd) door de Europeanen. Maar de ondergang was ook voor een belangrijk deel te wijten aan religieuze factoren die zich al rond 850 begon te laten gelden en, zoals boven besproken, blijkt uit de invloed van de filosoof Al-Ghazali rond 1095.
        Deze tendens om de natuurwetenschap te verstikken is niet beperkt tot de islam, hij is ook sterk aanwezig binnen het christendom. De opbloei van de Europese cultuur is begonnen met de vrijwel totale verwerping van de Grieks-Romeinse cultuur en de aanname van een ascetische moraal die, naar men meende, het beste nageleefd kon worden in kloosters. Cultureel gezien was dat een enorme terugval. Typerend is het getob van Augustinus omstreeks 400 over de kerkzang: “Wanneer het mij overkomt dat ik meer geroerd wordt door het zingen dan door het gezongene, dan belijd ik dat ik een strafwaardige zonde bega; in dat geval zou ik liever niet hebben horen zingen” (Confessiones). Pas vanaf omstreeks het jaar 1000 durfde Europa het aan om de “heidense” Griekse wetenschap in zich te gaan opnemen, maar dit bleef gepaard gaan met twijfel en gewetensconflicten.
        Cruciaal bij deze ontwikkeling was wat men zou kunnen noemen de "kerstening" van de formele logica. De belangrijkste figuur hierbij was waarschijnlijk Anselmus van Canterbury, die in zijn geschrift “Over waarheid” (circa 1080-85) betoogde dat bij een uitspraak onderscheid gemaakt moet worden tussen twee vormen van waarheid: overeenstemming met de stand van zaken in de werkelijkheid en logische of semantische correctheid (dus de formele waarheid). Het was volgens hem mogelijk dat een uitspraak ten aanzien van het ene aspect waar is en ten aanzien van het andere onwaar. Anselmus vond beide vormen van waarheid belangrijk en hij bracht ze beide in verband met het bijbelse “God is waarheid” (Johannes 14:6).
        Een andere belangrijke figuur in deze ontwikkeling was Abelardus. Deze schreef omstreeks 1120 een boek getiteld “Ja en nee”, waarmee hij de uitvinder werd van de scholastische methode. Bij deze methode worden op een objectieve manier argumenten vóór en tegen tegen elkaar afgewogen en om dit duidelijk te maken gebruikte hij soms voorbeelden uit de theologie, waarbij hij bij dogmatische kwesties ook de argumenten formuleerde van mensen die als ketters door de kerk waren veroordeeld. Deze methode ging in de richting van de formele logica en dit leidde tot een bittere controverse tussen Abelardus en Bernard van Clairvaux. Bij de formele logica gaat het om de formele juistheid van uitspraken en redeneringen, geabstraheerd van hun inhoud. Voor gedreven predikers als Bernard van Clairvaux echter gaat het juist wèl om de inhoud, de “boodschap”. Voor hen is aandacht voor de formele correctheid als doel in zichzelf tijdverspilling die ware volgelingen van Christus zich niet kunnen permitteren.
        Het ziet er naar uit dat de westerse wetenschap is ontstaan toen men het aandurfde de beoefening van de formele logica als “gode welgevallig” te zien. Dit maakte ook de weg vrij voor mensen als Albertus Magnus: “Bij verschil van mening zou ik in kwesties van geloof en moraal Augustinus eerder geloven dan de filosofen, als het een medisch probleem was zou ik eerder Hipocrates en Galenus geloven; als het een fysisch probleem was zou ik zou ik vertrouwen op Aristoteles, want hij was degene die de natuur het beste kende”. Door dit soort ontwikkelingen emancipeerde de natuurwetenschap zich van de theologie. Maar er zouden nog veel strubbelingen komen, bijvoorbeeld toen Galilei door de paus werd veroordeeld vanwege zijn Copernicaanse wereldbeeld. Volgens Floris Cohen hing de Europese natuurwetenschap op dat moment aan een zijden draadje.
        Als je dit soort ontwikkelingen overziet krijg je de indruk dat er in de mens twee tendensen aanwezig zijn: een tendens in de richting van expansie en vrijheid en een tendens in de richting van beperking en ascese. Beide tendensen vinden in een cultuur hun fanatieke vertegenwoordigers, enerzijds zijn er degenen die oproepen tot schuldbesef, wereldverzaking, terugkeer naar de bronnen en consuminderen, anderzijds zijn er degenen die oproepen tot het doorbreken van beperkingen en “taboe’s”, tot meer vrijheid, meer individualisering. Het lijkt er op dat de overheersing van de ene tendens altijd weer de reactie oproept van de andere. Maar beide extremen zijn schadelijk voor een cultuur, een cultuur kan ten onder gaan door beperking en ascese, maar ook door “vrijheid” en decadentie. Het vergt veel wijsheid om hierin een weg te vinden. Misschien mag men zeggen dat het een kwestie is van het juiste evenwicht, misschien is het beter om te zeggen dat het er om gaat een combinatie te vinden van het beste van twee werelden. Maar het is zinloos om het ene extreem te willen bestrijden met het andere extreem.
        Op het ogenblik vrezen velen in Europa dat de islam alleen nog maar kan streven naar overheersing en niet in staat is tot verdere culturele ontwikkeling. Een ongunstig teken is ook dat veel islamieten zich laten inspireren door de "strenge" islam en niet door de hoge cultuur van Bagdad en Cordoba. Maar zou het werkelijk niet mogelijk zijn dat de herinnering hieraan terugkeert? Dat men zich laat inspireren door iemand als de de vrome islamiet Alhazen, wiens waarheidsbegrip heel dicht lag bij dat van zijn tijdgenoot Anselmus van Canterbury en die schreef: “Ik heb voortdurend gezocht naar kennis en waarheid en het werd mijn geloof dat dit de beste weg is om toegang te krijgen tot de glans en de nabijheid van Allah”. In het verlengde hiervan schreef hij ook: “Shaykh [dat was een filosoof uit zijn tijd] gelooft ieder woord van Ptolemeus, zonder op een demonstratie te vertrouwen of een bewijs te vragen. Dat is de wijze waarop de deskundigen op het gebied van de profetische traditie geloven in de Profeten. Maar het is niet de wijze waarop mathematici geloven in deskundigen op het gebied van de natuurwetenschap”.

Literatuur
(1) S. Gouguenheim (2008): Aristote au mont Saint-Michel: Les racines grecques de l’Europe chrétienne.
(2) B.L. van der Waerden (1950): Ontwakende wetenschap. Egyptische, Babylonische en Griekse wiskunde.
(3). E.J. Dijksterhuis en R.J. Forbes (1961): Overwinning door gehoorzaamheid. Geschiedenis van de natuurwetenschap en de techniek.
(4) F. Cohen (2008): De herschepping van de wereld. Het ontstaan van de moderne natuurwetenschap verklaard.
(5) E.J. Dijksterhuis (1950): De mechanisering van het wereldbeeld. Paragraaf II, 12.
(6) J.M. Bochenski (1956/62): Formale Logik.
(7) R. Bakker, l. Vervloet en A. Gailly (2002): Geschiedenis van Turkije.