Is Europa schuldig vanwege het kolonialisme, het imperialisme of de slavernij?

                                                                       (9 oktober 2022)

 

Samenvatting

In paragraaf 1 van dit artikel wordt het begrip schuld nader gedefinieerd. In paragraaf 2 wordt onderscheid gemaakt tussen schuld en oorzaak en wordt aan de hand van de geschiedenis van de driestandenmaatschappij geïllustreerd hoe moeilijk het is om te bepalen wanneer er sprake is van oorzaak en wanneer van eventuele schuld. In paragraaf 3 komt het probleem aan de orde dat normen voortdurend veranderen, waardoor men vaak ongemerkt het verleden gaat beoordelen naar de normen van heden. Dit probleem wordt besproken aan de hand van hetzelfde voorbeeld van de driestandenmaatschappij: deze werd aanvankelijk gezien als een goddelijke ordening, leidde bij Lodewijk XIV tot absolutisme, werd tijdens de Verlichting in twijfel getrokken en werd tenslotte bij de Franse revolutie heftig veroordeeld met als gevolg dat Lodewijk XVI in 1793 onder de guillotine kwam.

            In paragraaf 4 wordt dieper op het moeilijke probleem van het oordelen over het verleden ingegaan aan de hand van het oorlogstribunaal in Neurenberg. Hier worstelde men het legaliteitsbeginsel, dat in 1789 in de “Rechten van de mens” werd vastgelegd en dat zegt dat niemand mag worden veroordeeld voor bepaalde handelingen op grond van wetten die ná het verrichten van die handelingen zijn ingevoerd. Dat beginsel diende om ter bescherming van de burgers tegen willekeur van de overheid. Maar als men dit beginsel hier wilde handhaven konden de Nazimisdadigers die de Jodenvervolging en de holocaust op hun geweten hadden, niet worden bestraft. Daarom werd een aantal nieuwe normen geïntroduceerd, met als belangrijkste de “misdaden tegen de menselijkheid”. Deze zouden een soort tijdloos karakter bezitten en op grond hiervan kon men toch tot een veroordeling komen.

Strikt juridisch gezien was het proces van Neurenberg uiterst problematisch, maar het kon niet anders, het was de enige mogelijkheid om de Tweede Wereldoorlog tot een afsluiting te brengen. Terugkijkend mag men misschien zeggen dat het inderdaad verdedigbaar is om in bepaalde gevallen bij misdaden die volstrekt nieuw en uniek in de geschiedenis zijn het legaliteitsbeginsel te laten vallen en nieuwe normen te formuleren en met terugwerkende kracht toe te passen. Men acht de overtreders dan niet juridisch, maar wel moreel schuldig. Maar tevens moet daarbij worden opgemerkt dat het gevaar levensgroot is dat men het prestigieuze tribunaal van Neurenberg gaat gebruiken als precedent om toch weer de juridische willekeur te begaan die het legaliteitsbeginsel wil voorkomen.  

            In paragraaf 5 komt het probleem van het kolonialisme aan de orde. Na de Tweede Wereldoorlog werden de vroegere koloniën zelfstandig en om de nieuwe internationale verhoudingen juridisch te regelen werd in 1965 door de Verenigde Naties de “International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination” (ICERD-verdrag) gesloten. In dit verdrag wordt het kolonialisme veroordeeld, met de niet expliciet uitgesproken, maar wel impliciete stelling dat Europa zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan een misdaad. Dit gebeurt met een redenering die als volgt kort kan worden weergegeven: het kolonialisme is gebaseerd op rassenhaat, althans geassocieerd met rassenhaat, en haat is moreel (dus boventijdelijk) verwerpelijk, dus kolonialisme is verwerpelijk. Deze redenering vertoont grote gelijkenis met die welke werd toegepast in Neurenberg, alleen krijgt hier de “rassenhaat” de rol die het begrip “misdaden tegen de menselijkheid” in Neurenberg speelde.

            In paragraaf 6 komt de vraag aan de orde of Europa inderdaad schuldig is vanwege het kolonialisme. Hiervoor moet men zich niet laten leiden door het ICERD-verdrag, maar kijken naar het feitelijke, historische ontstaan van het kolonialisme. Dit was in werkelijkheid helemaal niet gebaseerd op rassenhaat, maar begon in de 16e en 17e eeuw met het stichten van handelsnederzettingen en groeide in de volgende eeuwen uit tot de Europese overheersing van bijna de gehele wereld. Bij deze ontwikkeling werden geen bestaande wetten overtreden en hij verschilde in principe ook niet van het gedrag van vroegere culturen. Er is hier dus geen reden de redenering van het tribunaal in Neurenberg toe te passen. De conclusie is dat het kolonialisme van Europa geen juridisch of moreel verwerpelijke daad was en dat Europa op dit punt dus niet schuldig kan worden verklaard.

            Hierna komt in paragraaf 7 de vraag aan de orde of Europa schuldig is vanwege het imperialisme. Dit imperialisme heeft vooral betrekking op de “verdeling” van het continent Afrika in de 19e eeuw. Hier ontstond het morele probleem hoe de ontmoeting van een hogere cultuur met een lagere cultuur moet verlopen. Gezien vanuit de huidige normen is hier sprake van een dilemma: als de hogere cultuur zich bemoeit met de lagere is het niet goed, maar als de hogere cultuur dat niét doet en bijvoorbeeld nalaat beschikbare medicijnen tegen ziektes te verstrekken, is het ook niet goed. Dit probleem is onoplosbaar. Mede daarom kan men niet stellen dat het imperialisme Europa schuldig heeft gemaakt.

            Paragraaf 8 gaat in op de wederzijdse cultuur- en wetenschapsoverdracht die, als een hogere en een lagere cultuur met elkaar in aanraking komen, plaats vind. Europa heeft zijn in vele eeuwen moeizaam opgebouwde wetenschappelijke en technische kennis gratis aan de hele wereld ter beschikking gesteld. Hierdoor heerst er, ook in Europa zelf, weinig besef van hoe immens waardevol deze kennis is. Dat geldt ook in financieel opzicht. Maar er was tussen Europa en de rest van de wereld totaal geen sprake van een evenwichtige uitruil. Eventuele eisen van vroegere koloniën om “herstelbetalingen” missen dan ook alle redelijke grond.

            Vervolgens komt in paragraaf 9 de vraag aan de orde of Europa schuldig is vanwege het accepteren van slavernij en het bedrijven van slavenhandel. Ook hier moet men weer oppassen hedendaagse normen toe te passen op het verleden. Slavernij en slavenhandel kwamen in alle culturen voor en is in de 10e eeuw door de Europeanen afgeschaft. Er is geen reden om hier net zoals in Neurenberg het legaliteitsbeginsel buiten werking te stellen. Dus: niet schuldig. 

            In paragraaf vraag 11 komt de vraag aan de orde welk morele recht de beschuldigers van Europa hebben om hun beschuldigingen te uiten. Hoe moet men er over oordelen als nazaten van het kolonialisme, het imperialisme en de slavernij Europa beschuldigen van deze vermeende wandaden, terwijl hun verre voorouders precies hetzelfde deden? Het antwoord op deze vraag moet luiden dat deze beschuldiging geen geloofwaardigheid bezitten.

            In paragraaf 13 tenslotte wordt met klem betoogd dat Europa op genoemde punten geen schuld moet erkennen. En wel om twee redenen:

1) Het toegeven aan deze beschuldigingen suggereert ten onrechte dat de vroeger gekoloniseerde volken recht hebben op excuses en herstelbetalingen en maakt ze daarmee afhankelijk en belemmert hun ontwikkeling.

2) Het toegeven aan deze onterechte beschuldigingen maakt Europa zwak en chantabel. Het heeft Europa na de Tweede Wereldoorlog enorm veel schade gedaan.

 

Inhoud

1. Schuld, schuldgevoel en beschuldiging

2. Het verschil tussen schuld en oorzaak – een voorbeeld: de geschiedenis van de standenmaatschappij.

3. Steeds veranderende normen – hoe te oordelen over Lodewijk XIV?

4. Laat het oorlogstribunaal in Neurenberg met zijn terzijdestelling van het legaliteitsprincipe de enige uitzondering blijven!

5. De afsluiting van het koloniale tijdperk met het ICERD-verdrag

6. Is Europa schuldig vanwege het kolonialisme? Nee!

7. Is Europa schuldig vanwege het imperialisme? Nee!

8. De wederzijdse cultuuroverdracht - gratis wetenschap

9. Is Europa schuldig vanwege de slavernij? Nee!

10. Is Europa schuldig aan excessieve wreedheid?

11. Welk morele recht hebben de beschuldigers om Europa te beschuldigen? 

12. Is individuele of collectieve schuld erfelijk? 

13. Slotsom. Excuses aanbieden, schuld erkennen? Doe het niet! Het is uiterst schadelijk! 

Noten

 

1. Schuld, schuldgevoel en beschuldiging

Wie wil onderzoeken in hoeverre Europa schuldig is aan eventuele wandaden in het verleden zal eerst moeten definiëren wat hij onder schuld verstaat. Het is duidelijk dat de term “schuld” kan optreden met verschillende betekenissen, zoals objectief bestaande schuld, schuldgevoel en beschuldiging. Dit zijn centrale begrippen in de ethiek, zowel wat betreft het individuele als het collectieve aspect daarvan. Laten we deze twee aspecten apart bekijken.

1) Het individuele aspect van de ethiek gaat over (a) hoe een persoon zich moet gedragen en (b) of hij wel heeft gedaan wat hij moest doen. Hoe hij zich moet gedragen wordt hem verteld door zowel uiterlijke als innerlijke instanties. De uiterlijke instanties zijn de ouders, de opvoeders en de wet. Als hij de door hen gestelde normen overtreedt is hij schuldig, objectief schuldig. De normen van de innerlijke instanties zijn oorspronkelijk ook als uiterlijke normen begonnen, maar zijn door de persoon geïncorporeerd, verinnerlijkt en aanvaard. Als hij deze innerlijke normen overtreedt krijgt hij schuldgevoel. De vraag of er ook aangeboren normen bestaan die je een schuldgevoel geven als je die overtreedt laten we hier even buiten beschouwing.

2) Het collectieve aspect van de ethiek gaat over hoe de groep waartoe een persoon behoort (a) zich moet gedragen en (b) of die groep inderdaad heeft gedaan wat hij moest doen. Als hij dat niet heeft gedaan is hij als collectiviteit schuldig. Het is hier moeilijk scherpe definities te geven, want een groep is een abstract begrip en geen persoon. Een groep kan zich niet schuldig voelen. Daarom kan men hier misschien spreken van een groep van mensen die collectief schuldig zijn, maar zich alleen individueel schuldig kunnen voelen. Voor een moreel oordeel over een individu in een groep is het van belang in hoeverre hij heeft meegedaan met zijn groep of zich daartegen heeft verzet.  

 

2. Het verschil tussen schuld en oorzaak – een voorbeeld: de geschiedenis van de standenmaatschappij.

In dit verband is het belangrijk om onderscheid te maken tussen schuld en oorzaak. Volgens de rechtsfilosoof Hans Kelsen is het begrip oorzaak in het verre verleden ontstaan in nauwe samenhang met het begrip schuld. Ook jonge kinderen kunnen moeilijk onderscheid maken tussen “het is zijn schuld” en “hij is de oorzaak”.

Een gebied waarop dit onderscheid een belangrijke rol speelt vormen de discussies over het milieu. Dit is bijvoorbeeld het geval bij wat bekend staat als de “stelling van White”. Deze techniekhistoricus werd eerst bekend door de publicatie van een aantal interessante, positief gestemde artikelen over middeleeuwse techniek (uitvinding uurwerk, waterrad, mijnbouw, enz.). Maar daarna veranderde hij van visie en lanceerde hij de stelling dat de Europese mens schuldig is aan uitbuiting en exploitatie van de aarde en dat dat reeds in de middeleeuwen is begonnen (1). Milieuactivisten, die vonden dat er te weinig naar hen werd geluisterd, begonnen gretig gebruik te maken van deze visie. Want aangezien het begrip schuld veel emotioneler is geladen dan het begrip oorzaak zijn veel mensen, vooral ook religieuze, gemakkelijker bereikbaar door op hun schuldgevoel te werken dan met een zakelijk, causaal betoog. Een recent voorbeeld daarvan is de opvatting van Frederike Otto,  die meent het bewijs te hebben geleverd voor de juistheid van de theorie dat het aantal en de heftigheid van de klimaatrampen toenemen door opwarming van de dampkring en dus door de grote CO2-uitstoot van de westerse maatschappij. Het is mogelijk dat die theorie inderdaad juist is, maar het gaat hier om de morele consequenties die ze daaraan verbindt: volgens haar is de westerse maatschappij niet alleen de oorzaak van genoemde toename, maar ook de schuld daarvan. En daarom is de westerse maatschappij, bijvoorbeeld bij de natuurramp in 2022 in Pakistan, verplicht tot herstelbetalingen (2).

Een nog belangrijker rol speelt dit onderscheid in de geschiedenis, speciaal in de politieke geschiedenis. Steeds kan men zich bij het verloop van de geschiedenis afvragen in hoeverre dit wordt bepaald door natuurlijke, causale processen en in hoeverre dit wordt bepaald door menselijke beslissingen. Alleen in het laatste geval kan er sprake zijn van schuld. Een belangwekkend voorbeeld levert de geschiedenis van de standenmaatschappij. Reeds filosofen als Plato en Aristoteles hielden zich uitvoerig bezig met het verschijnsel dat de maatschappij is opgebouwd uit arm en rijk, hoog en laag. Deze opbouw is niet leuk voor armen en maatschappelijk laaggeplaatsten. De apostel Paulus probeerde dat probleem op te lossen door de maatschappij te vergelijken met een lichaam: ook hierin zijn hogere en lagere organen, maar ze zijn alle onmisbaar (3). Middeleeuwse denkers als Thomas van Aquino bouwden hierop voort. Zij ontwierpen een prachtig hiërarchisch beeld van de kosmos en verdeelden de menselijke samenleving in drie standen: de adel, de geestelijkheid en de boeren + burgers (4). De boeren hadden zwaar werk te doen, maar zij moesten zich maar troosten met de gedachte dat zij volstrekt onmisbaar waren. Deze visie zette zich in grote lijnen voort tot in de tijd van Lodewijk XIV, die een strikt hiërarchische visie aanhing waarin een mens alleen verantwoording hoeft af te leggen tegenover degenen die boven hem zijn geplaatst. Aangezien hij zelf aan de top stond, zo meende hij, hoefde hij geen verantwoording af te leggen aan een parlement, maar alleen aan God. Deze verhouding was volgens hem verankerd in de eeuwige kosmische orde.

In de tijd van de Verlichting kwam de aristocratie, bij monde van mensen als John Locke en later Montesquieu en Voltaire hiertegen heftig in verzet. Zij lanceerden het concept “historische ontwikkeling” en gebruikten dat om het vermeende goddelijke recht (droit divin) van absolutistische heersers als Lodewijk XIV te bestrijden: als hun macht historisch was gegroeid kon die onmogelijk gebaseerd zijn op een tijdloze kosmische orde. Nog weer later kwam de Franse Revolutie, waarbij ook de “vierde stand” zijn rechten opeiste. In 1789 werd de “Rechten van de mens” opgesteld met zijn bekende eerste artikel: “Alle mensen worden vrij en gelijk geboren”. In deze tijd beschouwde men het “ancien regime” niet alleen als verouderd, maar ook als schuldig. In 1793 kwam Lodewijk XVI onder de guillotine, maar eigenlijk was het Lodewijk XIV die werd terechtgesteld.

3. Steeds veranderende normen – hoe te oordelen over Lodewijk XIV?

Lodewijk XIV werd veroordeeld, maar op grond van welke normen deed men dat? Normen veranderen voortdurend: de mens is afkomstig uit de savannen van het verre verleden en leeft nu, bijvoorbeeld in een grote stad, onder totaal andere omstandigheden. Dit maakt dat het geloof in een Laatste Oordeel, waarbij een mens wordt beoordeeld aan de hand van eeuwig geldende ethische normen, moeilijk valt te handhaven. Anderzijds blijft het denkbaar dat er voor de mens toch bepaalde blijvende “eeuwige” normen gelden. Die zouden dan bijvoorbeeld geïncorporeerd kunnen zijn als een soort erfelijke basisnormen, zoals zorg voor kinderen of trouw tegenover de naaste en tegenover de groep.

Dat dit niet alleen maar theoretisch gespeculeer is, blijkt uit het genoemde voorbeeld van Lodewijk XIV. Om zijn gedrag te beoordelen kan men velerlei redeneringen afsteken. Men zou hem als een bedrieger kunnen beschouwen, want de goddelijke ordening waarop hij zich beriep bestond helemaal niet. Men kan de pracht en praal van het Versailles beschouwen als het resultaat van uitbuiting van het gewone volk. Had hij, als hij een bedelaar op straat tegenkwam, niet een deel van zijn rijkdom moeten afstaan om deze medemens te helpen? Vraagt de Bijbel dat niet? Maar er bestaan ook veel argumenten die hem verdedigen. Hij schiep orde in zijn land en dat is nodig voor welvaart. Men kan ook stellen dat de pracht en praal van het Versailles psychologisch noodzakelijk was om macht uit te stralen en om het volk tot gehoorzaamheid te brengen. Het valt ook niet te ontkennen dat Lodewijk XIV de kunst en de wetenschap zeer heeft bevorderd. Verder was Versailles het voorbeeld voor de bouwstijl en de etiquette in heel Europa.

Lodewijk XIV is niet voor een tribunaal gekomen dat hem kon straffen of vrijspreken. Door de toegenomen welvaart van de burgerij veranderde de publieke moraal langzamerhand en het verzet tegen de absolutistische stijl van regeren werd enorm. In de “Verklaring van de rechten van de mens” stelt artikel 8 uitdrukkelijk dat “Niemand gestraft kan worden dan door een wet die is vastgesteld en uitgevaardigd voorafgaand aan het delict”. Deze bepaling was bedoeld om de burger te beschermen tegen de willekeur van de koning en staat nu bekend als het legaliteitsbeginsel. Dit alles overziend kan men natuurlijk kritisch opmerken dat de mensen van de Franse revolutie hun nieuwe norm zelf overtraden door Lodewijk XIV en zijn regime met terugwerkende kracht schuldig te verklaren.

 

4. Laat het oorlogstribunaal in Neurenberg met zijn terzijdestelling van het legaliteitsprincipe de enige uitzondering blijven!

Een volgende historische ontwikkeling waarbij de schuldvraag een belangrijke rol speelde was de Eerste Wereldoorlog. Zoals bekend begon deze met een kleine oorzaak (de moord in Serajevo) en escaleerde daarna tot een vier jaar durende loopgravenoorlog. Hij eindigde toen de Duitse oorlogsindustrie nog op vrijwel volle sterkte draaide, maar Duitsland de oorlog moe was. Terwijl men toch redelijkerwijs kan zeggen dat Frankrijk, Engeland en Duitsland ongeveer even schuldig waren aan het ontstaan (en voortzetten) van deze oorlog, werd Duitsland in het verdrag van Versailles gedwongen de vernederende bepaling te aanvaarden dat Duitsland niet alleen de politieke, maar ook de morele schuld van deze oorlog droeg. En op dezelfde wijze als in de oudheid een overwonnen stad werd geplunderd, zo werd nu Duitsland gedwongen een enorme oorlogsschatting te betalen. Kortom: het “verdrag” was een wraakneming door de overwinnaar. Deze zwarte pagina in de Europese geschiedenis toont een problematisch aspect van de internationale rechtspraak: de overwinnaar kan door zijn absolute macht de vroegere vijand zonder proces en zonder behoorlijke juridische argumentatie alle schuld toeschuiven.

Een haast nog belangrijker rol speelde de schuldvraag na afloop van de Tweede Wereldoorlog. Deze werd in 1945-46 beoordeeld door het oorlogstribunaal in Neurenberg. Hier streefde men er bewust naar niet de fouten van Versailles te herhalen: men wenste een eerlijk juridisch proces en geen wraakneming. Het probleem was echter dat veel misdaden van de nazi’s niet op grond van bestaande wetten veroordeeld konden worden. Anderzijds vond men deze zó immoreel dat ze niet ongestraft konden blijven. Daarom introduceerde men een aantal nieuwe rechtsbeginselen, waaronder “misdaden tegen de menselijkheid”. Kennelijk redeneerde men als volgt: deze misdaden zijn vanwege het legaliteitsbeginsel juridisch niet strafbaar, maar ze zijn wel moreel verwerpelijk en deze morele verwerpelijkheid blijft door de tijden heen gelijk. De nazi’s wisten dus dat wat ze deden moreel verwerpelijk was of ze hadden het behoren te weten.

Deze redenering was juridisch niet bevredigend, maar men zag geen andere mogelijkheid om de Tweede Wereldoorlog tot een afsluiting te brengen. Hierbij moet worden opgemerkt dat het concept “misdaden tegen de menselijkheid” geen goedkope oplossing was. Hij was serieus doordacht en kwam niet voort uit een streven problemen uit de weg gaan. Het ziet er echter wel naar uit dat de juristen van de wereld niet later de gelegenheid hebben aangegrepen om te proberen regels op te stellen voor wanneer het terzijdestellen van het legaliteitsbeginsel gerechtvaardigd is. Hierdoor is het gevaar levensgroot dat het  prestigieuze tribunaal in Neurenberg werkt als een precedent en dat men hierdoor geïnspireerd vrijwel gedachteloos nieuwe normen gaat toepassen op het verleden. En dat is mijns inziens inderdaad gebeurd.

            Dit gevaar bestaat ook bij het grote publiek, en vooral bij mensen die nooit buiten hun eigen kring hebben verkeerd en zich nooit hebben verdiept in de Europese geschiedenis of een boek hebben gelezen over vreemde culturen. Men gaat dan oordelen “vanuit de eigen achtertuin” en komt er gemakkelijk toe schande te spreken over allerlei vermeende wantoestanden in het verleden, zonder te beseffen dat men toen niet beter wist en dat de strijd om het materiële bestaan vaak zo hard was dat er geen plaats was voor democratische gelijkheidsidealen.

 

5. De afsluiting van koloniale tijdperk met het ICERD-verdrag

Zoals bekend was de Tweede Wereldoorlog de katalysator die overal de dekolonisatie in een stroomversnelling bracht. Daar kwam bij dat zowel de Verenigde Staten als de toen machtige Sovjet-Unie tegenstanders waren van kolonialisme. Dit bracht een enorme verandering in de politieke verhoudingen te weeg en het was noodzakelijk deze mondiaal te regelen. Daarom werd er in de naoorlogse tijd door de Verenigde Naties een aantal verdragen gesloten en de belangrijkste hiervan was de “International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination” (hier verder aangeduid als het ICERD-verdrag).

Dit verdrag bestaat uit twee delen: een préambule (voorwoord) waarin onder andere wordt gefilosofeerd over de oorzaken en het karakter van het kolonialisme, gevolgd door 25 juridische artikelen. In de préambule staat onder ander te lezen:

 

Overwegende dat de Verenigde Naties het kolonialisme en alle daarmee samengaande praktijken van rassenscheiding en rassendiscriminatie [..] hebben veroordeeld en dat de Verklaring inzake het verlenen van onafhankelijkheid aan gekoloniseerde landen en volkeren van 14 december 1960 (Resolutie 1514 (XV) van de Algemene Vergadering) de noodzaak hieraan terstond en onvoorwaardelijk een einde te maken, werd bevestigd en plechtig verkondigd, …

 

Ervan overtuigd, dat elke leer die uitgaat van de superioriteit van een bepaald ras, wetenschappelijk onjuist, op zedelijke gronden verwerpelijk en sociaal onrechtvaardig en gevaarlijk is, en dat rassendiscriminatie nergens, noch op theoretische, noch op praktische gronden, te verdedigen is, ….

 

Verontrust door de uitingen van rassendiscriminatie die nog in verschillende delen van de wereld kunnen worden waargenomen en door het beleid van sommige regeringen dat is gebaseerd op superioriteit van ras of op rassenhaat, zoals de apartheidspolitiek of een andere politiek van rassenscheiding, …

 

In deze passages worden verschillende ontstaansverklaringen en morele oordelen gegeven over het kolonialisme, maar deze hebben steeds een impliciet karakter. Ze worden gesuggereerd, maar zijn tegelijkertijd zó geformuleerd dat ze nauwelijks grijpbaar zijn voor kritiek of grondige doordenking. Zo worden “het kolonialisme en alle daarmee samengaande praktijken van rassenscheiding en rassendiscriminatie” veroordeeld. Maar het wordt niet echt duidelijk of het kolonialisme op zichzelf wordt veroordeeld, of vanwege de “daarmee samengaande praktijken”. Ook is de cruciale zin “verontrust door [..] het beleid van sommige regeringen dat is gebaseerd op superioriteit van ras of op rassenhaat, zoals de apartheidspolitiek…” voor meerdere uitleg vatbaar. Is apartheidspolitiek nu gebaseerd op rassenhaat òf op superioriteit van ras? Of op beide? Het antwoord wordt in het midden gelaten. Toch is dat antwoord belangrijk, want er bestaat moreel gezien een hemelsbreed verschil tussen superioriteitsgevoelens en haat.

            Verwarrend is dat het ICERD-verdrag hinkt op twee gedachten: het verdrag begint met het probleem van het kolonialisme aan de orde te stellen, maar gaat weldra over op het onderwerp rassendiscriminatie. Hierna gebeuren er twee opmerkelijke dingen. In de eerste plaats wordt hier voor het eerst in de geschiedenis in een juridisch verdrag een gevoel ten tonele gevoerd, namelijk het gevoel “haat”. Dat is een breuk met het verleden, want het is altijd het ideaal van het Europese recht geweest mensen niet te beoordelen op grond van gevoelens, maar uitsluitend op grond van aantoonbare dáden. Dit ter sprake brengen van het begrip haat gebeurt in het ICERD-verdrag heel omzichtig: haat zèlf wordt niet strafbaar gesteld, maar wel rassendiscriminatie en het aanzetten tot rassendiscriminatie (de Nederlandse wetgever stelde later hierop voortbouwend in artikel 137 Sr. zeer aanvechtbaar ook het “aanzetten tot rassenhaat” strafbaar). Het begrip haat speelt in het ICERD-verdrag echter wel degelijk rechtstreeks een belangrijke rol, namelijk bij de morele veroordeling van het kolonialisme. Hier volgt het Verdrag de redenering van het oorlogstribunaal van Neurenberg na: er was geen voorafgaande wet die kolonialisme strafbaar stelde, maar kolonialisme kon verbonden worden met haat, dat op zichzelf niet strafbaar was, maar wel moreel verwerpelijk. Op deze wijze werd dus het legaliteitsbeginsel omzeild: juridisch niet schuldig, maar wel moreel schuldig. Met deze associatieve manier van denken kon men dan toch met een beschuldigende vinger wijzen naar de vroegere kolonisatoren.

 

6. Is Europa schuldig vanwege het kolonialisme? Nee!

Is Europa schuldig vanwege het kolonialisme? Laten we, alvorens te trachten deze vraag te beantwoorden, kijken naar hoe het kolonialisme historisch tot stand is gekomen. Vanaf circa 1420 begonnen de Portugezen met kleine scheepjes steeds verder zuidwaarts de westkust van Afrika te verkennen en het werd duidelijk dat langs deze route misschien een zeeweg naar Indië kon worden gevonden. In 1486 bereikte Bartelomeus  Diaz de zuidpunt van Afrika, die “Kaap de Goede Hoop” werd genoemd. Hierna volgde een snelle ontwikkeling: in 1492 ontdekte Columbus Amerika, in 1497 ontdekte Vasco da Gama de doorvaart onderlangs Kaap de Goede Hoop in de richting van “Indië” en in 1519-22 maakte de expeditie van Magelhaen de eerste reis rond de wereld, waarbij de doorvaart in westelijke richting langs het zuidelijkste punt van Zuid-Amerika werd ontdekt.

            Deze pioniers waren ontdekkingsreizigers, ze werden gemotiveerd door nieuwsgierigheid, eerzucht en winstbejag en er was geen enkele wet die hun dat verbood. Ze werden ook niet gemotiveerd door rassenhaat of superioriteitsgevoelens. Marco Polo bijvoorbeeld had met respect gesproken over de Chinese cultuur. In 1611 stichtte de Nederlandse VOC  een factorij op Java. Dergelijke factorijen waren nederzettingen waar goederen werden opgeslagen ten behoeve van de overzeese handel. Vaak moesten ze worden versterkt tegen plundering. Maar als de VOC hier strijd voerde was dat eerder tegen de concurrerende Portugezen en Engelsen dan tegen de inheemse bevolking.

            Dergelijke handelsnederzettingen waren niet hetzelfde als bevolkingsnederzettingen. Toch leidden ze later wel vaak tot territoriale uitbreiding en op den duur tot volledig koloniaal bestuur. In de loop van de 17e en 18e eeuw kreeg Nederland heel Indonesië in handen. In dezelfde tijd stichtten ook veel andere Europese landen koloniale rijken, vooral Portugal, Spanje, Engeland en Frankrijk. Erkend moet worden dat dit vaak allesbehalve zachtzinnig gebeurde. Vooral in Noord- en Zuid-Amerika gingen de Europeanen naar huidige maatstaven vaak wreed en heerszuchtig te werk. Dit gebeurde in een merkwaardige, maar bijna niet tegen te houden combinatie van avonturiers, handelaars, veroveraars, ijzervreters, wetenschappers en zich opofferende missionarissen. Vanuit staatkundig oogpunt bezien was de belangrijkste motivatie hierbij machtsuitbreiding en het onderwerpen van andere volken. Vanaf de wetgever Hammoerabi tot nu beschouwt de sterkste partij dit zelf als een uitbreiding van zijn eigen voortreffelijke staat. Tegenwoordig spreekt men dan, vooral in de westerse wereld, van uitbreiding van de (als universele waarde beschouwde) “democratische rechtsstaat”.  

            Nu de vraag of Europa schuldig is vanwege het kolonialisme. Men kan op drie manieren trachten deze vraag te beantwoorden:

1. Wanneer men zich houdt aan het legaliteitsbeginsel is Europa niet schuldig, want Europa heeft geen bestaande wetten overtreden.

2. Men kan proberen vanuit het huidige rechtsgevoel het kolonialisme te framen als misdadig door nieuwe overtredingen te formuleren en deze met terugwerkende kracht geldig te verklaren. Daarbij neemt men dan aan dat alle fatsoenlijke mensen in het verleden deze overtredingen diep in hun hart wel kenden, of behoorden te kennen.

In feite volgt men hier de redenering van het tribunaal in Neurenberg, dat geen andere mogelijkheid zag om de oorlog tot een afsluiting te brengen dan door onder andere de nieuwe wet “misdaden tegen de menselijkheid zijn strafbaar” te introduceren en die met terugwerkende kracht toe te passen. Maar, zoals reeds opgemerkt, het valt niet te verantwoorden het kolonialisme met dezelfde methode te beoordelen als de misdaden van het naziregime. In de eerste plaats berustte het kolonialisme op een in de geschiedenis van de mensheid normale gang van zaken, terwijl de misdaden van het naziregime zeer uitzonderlijk waren en waarbij, hoe problematisch ook, een uitzonderlijke beoordeling met goede argumenten verdedigbaar was. In de tweede plaats gaat men bij de huidige veroordeling van het kolonialisme minstens vier eeuwen terug, naar een tijd met totaal andere culturele omstandigheden en een totaal ander rechtsgevoel, terwijl men in Neurenberg weliswaar oordeelde op grond van nieuwe wetten, maar nauwelijks terugging in de tijd. Men oordeelde vanuit de contemporaine Europese cultuur zoal die bestond in landen als Frankrijk, Engeland en Italië en tot kort daarvoor ook in Duitsland. Als je Goethe had gevraagd of het mogelijk zou zijn dat Duitsland eens een holocaust zou begaan had hij gezegd: dat is onmogelijk, dat is on-Duits en on-Europees.

3. Een derde mogelijke aanpak is om een oordeel te vormen over het kolonialisme op grond van ethische overwegingen. Hierbij moeten men wel goed letten op het onderscheid tussen recht en ethiek. Binnen de christelijke ethiek is de mens in theorie na de zondeval altijd schuldig, volgens Luther bestaat er eenvoudig geen “goed” handelen (5). In de praktijk echter maken zowel christenen als humanisten wel degelijk onderscheid tussen goed en verkeerd handelen. Hierbij gaat de ethiek dieper dan de wet en de wet dient van het innerlijk van de mens af te blijven en zich te beperken tot uiterlijke, objectief aantoonbare gedragingen. Maar de ethiek heeft ook betrekking op gevoelens en gedachten. De wet kan iemand niet schuldig achten omdat hij bijvoorbeeld zijn naaste niet genoeg heeft liefgehad, de ethiek kan dat wel. Ethisch gezien kan men het kolonialisme misschien veroordelen, maar dat valt ver buiten de politiek en de gangbare rechtspraak.

 

7. Is Europa schuldig vanwege het imperialisme? Nee!

Laten we vervolgens kijken naar het 19e eeuwse imperialisme. Hierbij speelden niet zozeer economische factoren een rol, als wel het willen stichten van machtige rijken. In deze tijd waren grote delen van de wereld al “verdeeld” onder de Europese mogendheden en richtte de aandacht zich vooral op het binnenland van het geheimzinnige Afrikaanse continent. De bronnen van de Nijl werden ontdekt (1858) en ontdekkingsreizigers als Livingstone doorkruisten het land. Zij kwamen in contact met zeer primitieve mensen die leefden in griezelige oerwouden of op uitgestrekte savannen. Deze kenden geen schrift, hun medische wetenschap stond op het peil van dat van de medicijnmannen. Hun dansen, trommels en tamtam joegen schrik aan. Hoeveel jaren waren deze culturen, in termen van de evolutietheorie, “achtergebleven”? Duizend jaar? Drieduizend jaar? Leefden zij bij wijze van spreken nog in een fase van vóór de opkomst van het Egyptische rijk dat al hiërogliefenschrift kende? 

Hierbij deed zich een uitermate moeilijk, nooit goed doordacht, ethisch probleem voor: hoe moet het contact tussen een hogere en een lagere cultuur verlopen? Een dergelijk contact gaat namelijk altijd verkeerd. Vanuit een tegenwoordig gangbaar (en modieus) standpunt moet de hogere cultuur de lagere “respecteren” en in zijn waarde laten. Maar dat was in het toenmalige Afrika eenvoudigweg onmogelijk en naar toenmalige maatstaven ook immoreel. Deze primitieve mensen leden aan ziekten die Europeanen soms met eenvoudige medicijnen konden bestrijden. Ze leefden in angst voor boze geesten dus, dacht men, moesten hun door onderwijs en zending moderne verlichte denkbeelden worden bijgebracht. Ze moesten leren lezen en schrijven. Deze mensen ploeterden met primitieve ploegen op hun akkers, het was duidelijk dat ze beter de moderne Europese techniek konden overnemen onder de bekwame leiding van Europese organisatoren.

Als vanzelfsprekend werden de Europeanen de baas en kregen ze superioriteitsgevoelens. Waren ze hiervoor schuldig? Het is eenvoudig onrealistisch om te ontkennen dat de Europese cultuur hoger was dan de inheemse Afrikaanse en men kan de Europeanen noch in ethische, noch in juridische zin kwalijk nemen dat ze dergelijke gevoelens ontwikkelden. Ze deden wat betreft niet anders dan vele volken in de oudheid hebben gedaan, zoals de Grieken en de Chinezen. De vraag hoe de Europeanen zich moesten gedragen tegenover primitieve Afrikaanse culturen is in feite een onoplosbaar dilemma. De Europeanen hebben achteraf felle kritiek gekregen omdat ze zich diepgaand met de primitieve Afrikaanse culturen hebben bezig gehouden. Maar hadden ze deze mensen dan niet moeten leren lezen en schrijven? Niet proberen hun ziektes te bestrijden? Niet moeten vertellen dat een ploeg veel efficiënter kan worden gebouwd? In dat geval zou de kritiek achteraf misschien nog feller zijn geweest. Hier geldt de oude uitspraak: tot het onmogelijke is niemand gehouden.

 

8. De wederzijdse cultuuroverdracht - gratis wetenschap

Na de Tweede Wereldoorlog, in de tijd dat het ICERD-verdrag werd opgesteld, hingen de vroegere gekoloniseerde landen de marxistische theorie aan dat Europa rijk was geworden door “uitbuiting” van de koloniën. De liberale theorie dat handel tot wederzijds voordeel kan strekken was niet populair. Zo dachten veel Indonesiërs dat Nederland tot armoede zou vervallen bij het “kwijtraken” van Indonesië. Dat gebeurde echter niet: Nederland ging zich eenvoudig richten op andere zaken. En Indonesië, dat nu niet meer uitgebuit zou worden, werd ook niet plotseling rijk.

            Veel belangrijker echter dan de economische uitwisseling tussen Europa en de koloniën was de uitwisseling van cultuur, kennis en wetenschap. Aangezien er tegenwoordig in Europa weinig besef bestaat van de waarde van de eigen cultuur is het nodig hier even op in te gaan. Omstreeks 3500 v.C. vonden de Soemeriërs, die leefden in het huidige Irak, het schrijven, lezen en rekenen uit. Dat was uitermate nuttig voor de handel en het bestuur. Maar het is aannemelijk dat zij deze vaardigheden niet alleen gebruikten voor het nut, maar ook omdat zij daar plezier in hadden. Net zoals zij plezier hadden in het maken van muziek en van lange, verhalende gedichten.

            Dat plezier in kennis en wetenschap leefde misschien nog sterker bij de oude Grieken, denk aan mensen als Pythagoras, Plato en Aristoteles. Zij deelden hun kennis en inzichten met ieder die het maar horen wilde. Hun wetenschap werd (met dank aan de Arabieren) omstreeks het jaar 1000 in Europa weer opgepakt en verder ontwikkeld. Omstreeks 1600 raakte dit proces in een stroomversnelling en vanaf die tijd was de Europese wetenschap veruit superieur aan alles wat er in het verleden was geweest of elders in de wereld bestond.

            De Europeanen bereisden de hele wereld, dreven handel, stichtten koloniën, werden overmoedig en kregen imperiale neigingen. Er vonden vele gebeurtenissen plaats die vanuit de hedendaagse moraal gezien niet door de beugel konden. Maar daar staat ook veel tegenover: de Europese wetenschappers stelden, in de oude eervolle traditie, hun kennis belangeloos ter beschikking van de gehele wereld.

            Dit had echter een keerzijde: doordat deze wetenschap gratis was beseften niet-Europese volken niet welk een grote waarde die vertegenwoordigde. Ook leed Europa aan door schuldgevoelens ingegeven valse bescheidenheid. Daarom ondertekenden zij gedachteloos artikel 4 van het ICERD-verdrag:

…..veroordelen alle propaganda  en alle organisaties die berusten op denkbeelden of theorieën  die uitgaan van de superioriteit van een bepaald ras of een groep personen van een bepaalde huidskleur of etnische afstamming …

 

Dit artikel, tezamen met de in het ICERD-verdrag gegeven enorme uitbreiding van het begrip ras, maakte het haast onvermijdelijk dat “Europese cultuur en “blanke cultuur” door elkaar zouden worden gehaald en in het juridisch denken van de brede massa de gedachte ging leven dat het hebben en verbreiden van de opvatting dat de ene cultuur superieur kan zijn aan de andere mag worden opgevat als racisme en strafbaar is gesteld. In de jaren 1970 ontstond bovendien het cultuurrelativisme, dat stelt dat culturen onderling niet vergelijkbaar zijn en dat daarom de ene cultuur niet boven de andere kan staan. Hierdoor ontstond in Europa een totaal scheef beeld van de cultuuroverdracht die heeft plaats gevonden en is men het normaal gaan vinden dat enerzijds de vroeger gekoloniseerde landen geheel gratis de immens waardevolle Europese kennis en wetenschap heeft verkregen en anderzijds zelfs maar de kleinste cultuuroverdracht in de andere richting wordt veroordeeld als “culturele toe-eigening”.

 

9. Is Europa schuldig vanwege de slavernij? Nee!

Bij de bespreking van het kolonialisme en het imperialisme is één nijpend probleem nog niet aan orde gekomen: de wreedheid waarmee Europa zich heeft gedragen. Laten we ons bij de bespreking van dit probleem eerst beperken tot een onderdeel daarvan: de slavernij.

            De slavernij is, bij wijze van spreken, zo oud als de wereld. Of onze verre voorouders, de jagers en verzamelaars, al slaven hadden is mij niet bekend. Maar zeker is dat al in de oudste culturen, de Soemerische en de Babylonische, slaven een belangrijk onderdeel vormden van de samenleving. Uit oude wetgeving blijkt ook dat ze ook niet bijzonder slecht werden behandeld (6). De slavernij zette zich voort in de Romeinse rijk. In het Europa van na de val van het Romeinse rijk speelde slavernij geen rol van betekenis, maar wel moet gezegd worden dat het bestaan van de lijfeigenen nauwelijks beter was dan dat van de vroegere slaven. Als men hier een oordeel over wil vellen moet men wel bedenken dat in de feodale tijd het maatschappelijke onderscheid tussen heren (later: adel) en min of meer onderhorige boeren een middel was om te overleven in een materieel harde wereld. Er was geen plaats voor luxe democratische experimenten. Scherp gezegd: als men ontijdig democratie had ingevoerd was Europa misschien niet opgebloeid.

            Hoewel dus Europa zelf geen slavernij had, aanvaardde men wel als min of meer vanzelfsprekend het bestaan van slavernij elders op de wereld. In het Ottomaanse rijk bestond slavernij en Barbarijse zeerovers maakten jacht op blanke slaven. Toen de Europeanen steeds meer contact kregen met de binnenlanden van Afrika pasten ze zich aan bij het daar heersende gebruik om degenen die een stammenoorlog hadden verloren tot slaaf te maken en eventueel te verkopen. De Europeanen kochten deze slaven en transporteerden die naar Amerika, waar op de plantages grote behoefte bestond aan arbeidskrachten. De destijds dominante zeevaart van de VOC deed daar volop aan mee (7).

            Hoe hierover te oordelen? Naar de huidige moraal is slavernij zeer afkeurenswaardig, evenals de handel in slaven. Maar in de 17e eeuw bestonden er geen wetten die slavernij afkeurden of verboden. Juridisch gezien moet men hier dus weer het legaliteitsbeginsel toepassen: men mag iemand niet veroordelen op grond van een wet die in de tijd dat de betreffende handelingen werden begaan nog niet bestond. Vervolgens kan men weer de vraag stellen of de slavernij en de slavenhandel zó uniek in de geschiedenis waren dat er reden is om hier de redenering van Neurenberg toe te passen. Hierop moet het antwoord luiden: het kritiekloos aanvaarden van slavernij was niet immoreel want die was niet uniek, in feite zo oud als de wereld. Ook de handel in slaven was niet uniek. De slaven werden soms hardhandig behandeld, maar het was wel de bedoeling dat ze in leven bleven, terwijl het de bedoeling was van de holocaust om de Joden te doden. Inderdaad overleefden veel slaven de overtocht naar Amerika niet, maar men moet niet vergeten dat ook een groot deel van de bemanning van de schepen die naar Oost-Indië voeren de tocht niet overleefden. En ook het leven van de roeiers op de handelsgaleien was zwaar. Het vervoer van de slaven was hard, maar niet ongewoon hard.

            Tenslotte het morele oordeel. Hierbij moet men toch allereerst oordelen naar de normen van de tijd. En als men dat doet kan men niet anders dan concluderen dat wat de VOC deed paste binnen de normen van die tijd. Natuurlijk kan men zeggen dat de VOC het grootscheepser en succesvoller deed dan anderen. Maar dat maakt geen principieel verschil.

 

10. Heeft Europa schuld aan excessieve wreedheid?

Europa heeft zich bij het kolonialisme en bij het imperialisme soms zeer hardhandig gedragen tegenover de gekoloniseerde volken. Hoe fout was dat? Om dat te beoordelen doet men goed onderscheid te maken tussen minstens twee vormen van hardhandigheid: de hardhandigheid die ieder bestuur soms moet gebruiken om het gezag te handhaven en de hardhandigheid van oorlog.

            Kolonialisme en imperialisme zijn gegroeid zonder dat er bestaande wetsregels werden overtreden en zonder dat iemand bepaald schuldig was. Maar dit leidde wel tot het resultaat dat Europa aan het eind van de 19e eeuw bijna de hele wereld bestuurde. Na de Tweede Wereldoorlog werd bovendien het Ottomaanse rijk verdeeld onder de overwinnaars: de mandaatgebieden, zoals Irak, Syrië, Jordanië, Libanon. In 1876 riep de Belgische koning Leopold II de geografische conferentie van Brussel bijeen. Deze had behalve een internationaal politiek ook een humanitair doel: Leopold wilde in Congo een koloniale modelstaat ontwikkelen waar de inheemse bevolking beschaving zou worden bijgebracht en van waaruit de Afrikaanse slavenhandel kon worden bestreden. Zijn regime leidde echter tot grote wreedheid en is een schoolvoorbeeld van hoe het rücksichtslos willen stichten van een ideale staat kan leiden tot het ontstaan van het tegendeel. Deze wreedheid werd vooral door de christelijke missionarissen gesignaleerd en leidde tot heftig internationaal protest. Hier was geen sprake van de hardhandigheid die soms nodig is om het gezag te handhaven. Deze wreedheid was ook naar de normen van de eigen tijd excessief: het was gewoonweg criminele wreedheid. Ook als men meent dat het kolonialisme als geheel niet veroordeeld kan worden, blijft natuurlijk gelden dat er binnen dat kolonialisme veel criminelen rondliepen die gewoon veroordeeld hadden moeten worden naar de normen van de eigen tijd.

             De tweede vraag die beantwoord moet worden is: heeft Europa schuld aan de wreedheid van de gevoerde oorlogen, en dan speciaal aan die welke werden gevoerd binnen het kader van het kolonialisme en het imperialisme? Hierbij moet men bedenken dat in het verleden alle grote imperiums dergelijke oorlogen hebben gevoerd, zoals het Babylonische rijk, het Romeinse rijk en het Ottomaanse rijk. Gezien tegen deze historische achtergrond  is er geen reden om de koloniale oorlogen van Europa opeens te veroordelen.

Hierbij moet echter de kanttekening worden geplaatst dat veel pacifisten hier anders over denken. En dan speciaal de pacifisten die stellen dat er geen rechtvaardige oorlogen bestaan. Volgens hun standpunt zijn alle oorlogen fout, dus ook de koloniale. Zij vinden dat de mensheid intelligent genoeg is om, als men maar wil, zulke oorlogen te voorkomen. Dat is ook het standpunt van schrijver dezes, maar helaas, de wereld hangt dit standpunt niet algemeen aan. En vanuit dit algemeen aangehangen standpunt kunnen koloniale oorlogen niet worden veroordeeld.

Degenen die de koloniale oorlogen veroordelen moeten natuurlijk wel consequent blijven. Vroegere gekoloniseerde landen, bijvoorbeeld die in Afrika, kunnen niet Europa op pacifistische gronden het voeren van koloniale oorlogen verwijten, als zij zelf voortdurend stammenoorlogen voerden en nergens pacifistische neigingen vertoonden.

In dit verband kan ook een andere vraag worden gesteld: in Europa zijn twee oorlogen begonnen die zijn verspreid hebben over de hele wereld en daar veel schade hebben aangericht. Is Europa hier schuldig aan? Dit is een uiterst moeilijke vraag. Pacifisten zullen hier anders over oordelen dan niet-pacifisten. Maar de doordenking hiervan valt buiten het kader van dit artikel. Het is trouwens momenteel ook nergens in discussie.

 

 

11. Welk morele recht hebben de beschuldigers om Europa te beschuldigen?  

Heeft iedereen het recht een ander voor de rechtbank te slepen of zijn er omstandigheden waaronder hij dat recht niet heeft of waardoor hij dat recht is kwijtgeraakt? Zou iemand die een moord heeft begaan (en eventueel zijn straf heeft uitgezeten) een ander van moord mogen beschuldigen? Juridisch en moreel gezien lijkt daar geen bezwaar tegen te bestaan want het is heel goed mogelijk dat deze beschuldiging, ongeacht wie hem indient, goede grond heeft. Maar in andere gevallen kan dat moeilijker liggen: het is bijvoorbeeld toch wel raar als iemand die zojuist veroordeeld is wegens fraude op hoge toon een ander beschuldigt van fraude. Waar liggen hier de grenzen?

            Ook hier is het verhelderend een vergelijking te trekken met het proces in Neurenberg. Hier ging men uit van het principe dat iedere misdaad op zichzelf moet worden beoordeeld, onafhankelijk van de vraag of anderen die misdaad ook hebben begaan. Mede daarom sloot men alle argumenten die teruggrepen op het Verdrag van Versailles bij voorbaat uit, hoewel deze misschien als verzachtende omstandigheden hadden kunnen gelden. Men beoordeelde de oorlogsmisdaden van de Nazi’s ook los van eventuele oorlogsmisdaden van de geallieerden (bombardement van Dresden en Bremen, atoombom op Hiroshima). Problematisch was ook de eventuele partijdigheid van de rechter: als het proces volgens de regelen der kunst was verlopen had men hem moeten wraken, hij had immers bij wijze van spreken zèlf meegevochten tegen de nazi’s gevochten, of anders wel zijn familieleden, vrienden of landgenoten. Om diezelfde reden zou ook de officier van justitie van het proces gehaald moeten worden. Kortom: hier was duidelijk sprake van een overwinnaarstribunaal. Onder normale omstandigheden zou de aanklager hier niet het recht hebben gehad om aan te klagen. Maar, zoals opgemerkt, de holocaust was een zeer ongewone misdaad die in de in de geschiedenis van Europa nog niet eerder was voorgekomen. Het kon niet anders.

            Dit is van belang bij het beoordelen van de beschuldigingen tegen Europa. Afrikaanse landen hebben niet het morele recht Europa te beschuldigen van slavernij en slavenhandel, want ze waren daar zelf ook schuldig aan. Dat wordt nog eens extra duidelijk door het feit dat kondigde Leopold II in 1876 bij het geografische congres in Brussel aankondigde de inheemse slavernij en slavenhandel in Afrika te gaan bestrijden. En er is hier geen reden om net als in Neurenberg te spreken van een uitzonderlijke situatie en aan de aanklager minder strenge eisen te stellen dan bij een normaal juridisch proces.

 

12. Is individuele of collectieve schuld erfelijk?  

Bij de beschuldigingen richting Europa is het van belang onderscheid te maken tussen individuele en collectieve schuld. Om een voorbeeld van het gebruik van dit onderscheid te noemen: bij het proces van Neurenberg werden de belangrijkste nazi-kopstukken individueel veroordeeld. Ook de nazi-jager Simon Wiesenthal bracht ondergedoken nazi’s als individu voor de rechtbank. Hij was van mening dat actieve nazi’s streng moesten worden gestraft, maar dat de andere Duitsers vrijuit gingen. Later verdedigde Daniel J. Goldhagen in zijn beklemmende, maar omstreden boek “Hitlers gewillige beulen” (1996) het standpunt dat àlle Duitsers als volk schuldig waren (8).

            Bij het Neurenberg-proces ging het om het bepalen van schuld (hetzij individueel, hetzij collectief) op het moment dat de daders zelf nog leefden, dus vlak na de oorlog. Maar bij het verstrijken van de tijd werd het aantal Duitsers dat de oorlog nog had meegemaakt steeds kleiner en ontstond er een probleem dat eigenlijk neerkomt op de vraag of schuld erfelijk is. Vroeger leefden veel mensen in stamverband en als een lid van stam A iemand doodde van stam B beschouwde stam B de hele stam A als schuldig. Stam B was dan verplicht wraak te nemen en om hieraan te voldoen kon de oorspronkelijke dader worden gedood, maar voldeed een ander lid van stam A ook, want men beschouwde de hele stam A als collectief schuldig (9). Een dergelijke schuld werd ook overgedragen op de nazaten. Bij de hogere ontwikkeling van het recht echter werd de erfelijkheid van individuele schuld afgeschaft. In de handboeken over rechts geschiedenis wordt dit afschaffen altijd als een heel belangrijke stap voorwaarts beschouwd (10). In de Bijbel is deze stap onder andere terug te vinden in Ezechiël 18:17: “[Als] deze zoon de misstappen ziet die zijn vader begaan heeft, maar ze niet volgt ….  Zo iemand [..] zal niet sterven vanwege de schuld van zijn vader”. In hoeverre collectieve schuld ook als erfelijk mag worden beschouwd blijft een moeilijk probleem.

            Degenen die Europa beschuldigen van kolonialisme gaan in hoge mate uit van schuld die (1) collectief en (2) erfelijk is. Dat is duidelijk te zien in wat men zou kunnen noemen het probleem van de nazaten. De slavernij en het kolonialisme zijn afgeschaft en wat er nu speelt is een geding tussen de nazaten van de kolonisatoren en de nazaten van de gekoloniseerden over toestanden die vele generaties geleden hebben geheerst. Het is een in hoge mate fictief geding waartegen men onder andere de volgende bezwaren kan aanvoeren:

1. Als men het kolonialisme misdadig noemt doet men dit door het toepassen van huidige normen en waarden op het verleden en dat is alleen maar verdedigbaar voor het zéér uitzonderlijke geval van de Tweede Wereldoorlog en de holocaust.

2. Los van de vraag of kolonialisme al of niet misdadig was hebben de huidige Europeanen part nog deel aan wat er vele generatie geleden is gebeurd.

3. De huidige nazaten van de gekoloniseerden hebben geen recht excuses te vragen voor eventuele misdaden die niet tegenover hen zijn begaan. Laat staan dat ze het recht hebben daarvoor schadevergoeding te incasseren.

            Het huidige geding tussen nazaten van de gekoloniseerden en de nazaten van de kolonisatoren wordt in hoge mate beheerst door primitief en magisch denken. Het grote publiek is zeer toegankelijk voor dit soort denken. Emotionele slogans als “white innocense” worden snel overgenomen en populair (11). Een probleem hierbij is dat de gedachte van collectieve schuld niet geheel zinloos is. Zo kent de wet het begrip criminele organisatie. Lid daarvan zijn is strafbaar. Maar kan een lid van een dubieuze motorclub worden gestraft voor een moord die een ander lid van die organisatie heeft begaan? Grenzen zijn hier moeilijk te trekken en rechters zijn hier weer aangewezen op hun beroemde bezigheid van “afwegen”. En ook hier kan men weer de cynische constatering doen dat het recht wordt gemaakt door degenen die de publieke opinie het beste weten te bespelen. Maar een dergelijk fictief en door halfmagisch denken beheerst proces kan onmogelijk leiden tot rechtsgeldige juridische uitspraken.

            Tenslotte is er nog de vraag met welk recht sommige mensen menen zonder enige vorm van rechtspraak excuses te moeten gaan aanbieden. Excuses waarbij het niet duidelijk is namens wie men spreekt en ook niet aan wie men de excuses aanbiedt. Daar komt bij dat dergelijke excuses psychologisch gezien bijna altijd verkapte beschuldiging zijn die de spreker persoonlijk niet raakt. Als de socialistische gemeente Amsterdam bijvoorbeeld excuses aanbiedt voor het vroegere gedrag van de VOC biedt de gemeente geen excuses aan voor het eigen gedrag, maar voor dat van de kapitalistisch VOC.

 

13. Slotsom. Excuses aanbieden, schuld erkennen? Doe het niet! Het is uiterst schadelijk!  

Rechters en juristen hebben een gewichtig aureool om zich heen, maar in feite is het recht glibberig, ongrijpbaar en tijdgebonden. Daartegenover leeft niet alleen binnen het christendom, maar ook binnen veel andere levensbeschouwingen, de notie van het bestaan van een “Laatste Oordeel”. Voor sommigen is dat een strafgericht, voor anderen meer een uiteindelijk boven water komen  van de uiteindelijke waarheid. Volgens het christendom zal bij dit oordeel ieder mens schuldig worden bevonden, omdat de gehele wereld (via Adam) in zonde is gevallen. Daar staat dan gelukkig de genade tegenover. Maar voorwaarde voor het krijgen van die genade is wel dat men zijn schuld erkent.  

            Het gevolg hiervan is dat er in Europa een geest, een mentaliteit, is ontstaan die zeer bereid is schuld te erkennen. Daar is gemakkelijk misbruik van te maken en daarom is het van belang hier helder te blijven denken. Ook als men zou erkennen dat een mens op theologisch vlak gezien altijd schuldig is, dan betekent dat niet dat hij op het aardse vlak, praktisch en juridisch gezien altijd schuldig is. Stel dat iemand tot zijn tevredenheid in het bezit is van een nieuwe auto en plotseling gaat iemand beweren dat hij die gestolen heeft. Het kan dan zijn dat hij die auto inderdaad gestolen heeft: dan moet hij schuld bekennen en zijn diefstal vergoeden. Maar het kan ook zijn dat de beschuldiging vals is en dat hij zijn auto keurig in een garage heeft gekocht. Dan is het niet het moment om te gaan filosoferen over de vraag of hij misschien schuldig is doordat zijn auto te veel CO2 uitstoot of doordat de arbeiders die hem hebben geproduceerd werden onderbetaald. Dan is het zijn recht en zijn plicht tegenover zichzelf het hebben van schuld met kracht te ontkennen. Misschien zal de aanklager dan aanvoeren dat een mens altijd schuldig staat tegenover God, maar dan mag en moet de aangeklaagde zeggen dat de aanklager beter zijn mond kan houden met zijn onoprechte beschuldiging want hij staat zelf even schuldig tegenover God.

            Er zijn geen zinvolle argumenten aan te voeren voor Europa om te zwichten voor de

voortdurende en van alle kanten komende morele druk om zich schuldig te voelen. Deze beschuldigingen zijn niet alleen historisch ongefundeerd, ze zijn ook psychologisch zeer schadelijk. En dat om twee redenen:

In de eerste plaats maken deze beschuldigingen de vroeger gekoloniseerde volken psychologisch afhankelijk. Deze hebben zich vrij gevochten, volkomen begrijpelijk, maar dan moeten ze ook leren zelfstandig te zijn en niet trachten te leven van schadevergoeding. Het naoorlogse schuldbesef van Europa heeft tot gevolg gehad dat een groot deel van de wereld werd gehospitaliseerd en iedere psychiater kent de schadelijke gevolgen daarvan. Europa heeft geen enkele verplichting tot het geven van ontwikkelingshulp en als Europa die dan toch om de een of andere reden wil geven is er alle reden om zakelijk te controleren of deze hulp wel helpt.

            In Amerika gelden andere verhoudingen. Hier woonden binnenlandse slaven. Maar ook voor hen geldt dat zij na hun vrijlating moesten leren om voor zichzelf te zorgen. Het is psychologisch gezien schadelijk voor hen als ze een chronische zieligheidscultuur ontwikkelen en zeggen dat ze nog steeds lijden onder het feit dat hun overgrootvader heeft geleden onder de segregatie of de apartheidspolitiek en hun over-over-overgrootvader onder de slavernij. In Europa ligt het anders: hier is geen slavernij geweest en Europa zou niets te maken hebben gehad met deze problematiek, ware het niet dat er een grote immigratie heeft plaats gevonden uit vroegere koloniën. Zo heeft in Nederland immigratie plaats gevonden uit o.a. Indonesië en Suriname. Auteurs als Gloria Wekker proberen ten onrechte Amerikaanse problematiek naar hier over te planten. Mede daardoor bestaat ook in Nederland het gevaar van het ontstaan van een minderheid die een voortdurend beroep doet op schuldgevoelens.

            Hiermee wil niet gezegd zijn dat hulp verkeerd zou zijn. Integendeel, het is prachtig als het ene volk het andere wil helpen en de ene bevolkingsgroep de andere. Maar er ontstaat een ongezonde situatie als die hulp gebaseerd is op morele druk en die wordt nog ongezonder als die druk niet uitgaat van de vermeende slachtoffers zelf, maar van hun verre nazaten. Het is in dit verband hard nodig opnieuw na te denken over het destijds noodzakelijke, maar achteraf gezien rampzalig uitpakkende ICERD-verdrag. Dit verdrag spreekt weliswaar niet over ontwikkelingshulp, maar bevat wel een artikel dat gemakkelijk verkeerd uitgelegd kan worden:

Artikel 6: De Staten die partij zijn bij Verdrag verzekeren een ieder [..] bescherming [..] tegen elke uiting van rassendiscriminatie [..] zomede zijn recht zich tot [de] rechterlijke instanties te wenden ter verkrijging van een billijke en afdoende schadeloosstelling [..].

 

Hier wordt dus gezegd dat degenen die schade hebben geleden door discriminatie recht hebben op schadeloosstelling. Strikt genomen geldt deze regeling pas na 1969, toen het verdrag in werking trad, maar mensen zijn, zoals opgemerkt, geneigd hedendaagse normen toe te passen op het verleden en zij lezen hier maar al te graag dat deze schadeloosstelling eigenlijk ook zou moeten gelden voor discriminatie in het verleden.

            Een ander punt waarover opnieuw nagedacht moet worden is wat vaak “positieve discriminatie” wordt genoemd. Deze wordt bevolen in het ICERD-verdrag, en wel in artikel 2:

De staten die partij zijn bij dit verdrag nemen, indien de omstandigheden dit vereisen [..] bijzondere en concrete maatregelen ter verzekering van de behoorlijke ontwikkeling of  bescherming van bepaalde rasgemeenschappen…..  Deze maatregelen mogen, nadat de oogmerken waarmee zij waren genomen, zijn bereikt, in geen geval de instandhouding van ongelijke of afzonderlijke rechten voor verschillende rasgemeenschappen tot gevolg hebben.

 

Om zich in te dekken tegen eventuele kritiek dat hierdoor toch discriminatie ontstaat, zij het positieve, staat in artikel 1: “Bijzondere maatregelen die uitsluitend zijn genomen voor de behoorlijke ontwikkeling van bepaalde rasgemeenschappen [..] worden niet als rassendiscriminatie aangemerkt [..].”

            Deze wijze van voortrekken van bepaalde rasgemeenschappen is een heilloze weg.

Weliswaar zegt artikel 2 dat dit voortrekken moet worden beëindigd zodra deze niet meer nodig is, maar dat zal in de praktijk nooit gebeuren. Er is mij geen enkel geval bekend van officiële afschaffing van een voorkeursbehandeling. En er zullen telkens weer nieuwe mensen komen die vinden dat ze vanwege achterstelling recht hebben op zo’n voorkeursbehandeling. Er bestaat ook het levensgrote gevaar dat deze voorkeursbehandeling doordringt in de rechtspraak en de rechter beledigingen, oproepen tot geweld, valse beschuldigingen enzovoort door leden van bepaalde rasgemeenschappen milder gaat beoordelen dan die door leden van andere rasgemeenschappen. Dat geeft een enorm gevoel van onrechtvaardigheid in de maatschappij en zaait haat. Daarom is het beter alle burgers gelijk te behandelen en te stoppen met groepen burgers op grond van hun huidskleur etc. bepaalde rechten te geven. Het helpen van mensen in “achterstandswijken” kan beter gebeuren door individuele hulp die iedereen onafhankelijk van zijn huidskleur kan aanvragen en door die wijken op te knappen en er voor te zorgen dat ook daar goed onderwijs wordt gegeven.  

            De tweede reden voor de Europeanen om geen schuld te erkennen voor misdaden die ze niet hebben begaan is dat dit vernietigend is voor henzelf. Om nog even bij het genoemde voorbeeld te blijven: als iemand zijn auto eerlijk heeft gekocht, maar uiteindelijk onder morele druk toegeeft dat hij toch wel een beetje schuldig is aan diefstal omdat alle mensen schuldig zijn en omdat hij niet hoogmoedig mag zijn, enzovoort, dan beschadigt hij zichzelf. Hij vernietigt zijn zelfvertrouwen en de motivatie om zich fatsoenlijk te gedragen. Er is hier geen ruimte om de ontzaglijke schade die het naoorlogse schuldgevoel aan de Europese cultuur heeft toegebracht en die heeft geleid tot vele fatale beslissingen. Ik wil hier volstaan met een citaat van de oude Griekse treurspeldichter Aeschylus:

 

God plant schuld in het hart der mensen

Wanneer hij een huis volledig wil uitroeien (12).

 

Noten

(1) L. White Jr. (1967): The Historical Roots of Our Ecological Crisis. Zie ook:    https://ecoevocommunity.nature.com/posts/14041-the-long-reach-of-lynn-white-jr-s-the-historical-roots-of-our-ecologic-crisis

(2) F. Otto (2020): Wütendes Wetter, Auf der Suche nach den Schuldigen für Hitzewellen, Hochwasser und Stürme.

(3) “Juist die delen van het lichaam waarvoor wij ons schamen zijn het meest noodzakelijk” (1 Korintiërs 12:22).

(4) M. Wildiers (1988): Kosmologie in de westerse cultuur. G. Duby (1978): De drie orden, Het zelfbeeld van de feodale maatschappij 1025-1225.

(5) G.H.E. Russelman (2018): Luther en de oorlog. Over de doorwerking van de godsdienststrijd in de protestantse belijdenisgeschriften. Een polemologische studie.

(6) H.A. Brongers (1960): Oud-Oosters en Bijbels recht.

(7) P.C. Emmer (2021): De geschiedenis van de Nederlandse slavernij in een notendop.

(8) D.J. Goldhagen (1996): Hitlers gewillige beulen.

(9) J.M.G. van der Dennen: De primitieve oorlog in evolutionair perspectief. http://rint.rechten.rug.nl/rth/dennen/po.htm

(10) In het bovengenoemde boek van Brongers wordt een wet uit het Midden-Assyrische rijk (1450-1250 v.C.) aangehaald, waarin uitdrukkelijk wordt gesteld dat als een vrouw schuldig is aan godslastering noch haar echtgenoot, noch haar zonen of dochters mogen worden vervolgd (p. 135).

(11) G. Wekker (2016): White Innocence, Paradoxes of colonialism and race.

(12) Wordt geciteerd door Plato in zijn “De Staat”.