De introjectie van de taal van de overweldiger als afweermechanisme
                                                                                          Geplaatst op 11 december 2017

Samenvatting
De laatste tientallen jaren kreeg Europa te maken met een grote toeloop van niet-blanke mensen uit andere culturen: zoals vluchtelingen, asielzoekers en gewone immigranten. Hierdoor is binnen de autochtone Europese bevolking een splitsing opgetreden: het ene deel ervaart deze toeloop als een bedreiging van de Europese cultuur, het andere deel juicht hem toe en spreekt van ‘verrijking’. Opmerkelijk is de felheid waarmee degenen die behoren tot de laatstgenoemde groep partij kiezen voor de binnenkomers en daarbij elementen van hun taal en hun wereldbeeld overnemen. Steeds vaker hoort men termen als ‘witte mannen, ‘witte privileges’, ‘ford Europa’, ‘muren afbreken’ en ‘diversiteit’. In dit artikel wordt getracht hiervoor een verklaring te geven aan de hand van het begrip afweermechanisme uit de psychoanalyse. Het gaat hier om het afweermechanisme van de introjectie, hierbij tracht het ‘ik’ zich te verweren tegen een bedreiging van buitenaf door elementen van die bedreiging in zich op te nemen.

Inhoud
1. De huidige niet-westerse beïnvloeding van de Europese cultuur
2. Het begrip afweermechanisme uit de psychoanalyse
3. Het afweermechanisme van de introjectie
4. Enkele opmerkingen over de toepassing van Freudiaanse theorieën
Noten

1. De huidige niet-westerse beïnvloeding van de Europese cultuur
Sinds de val van ‘de muur’ in 1989 verandert de Europese cultuur in hoog tempo. Dat wordt veroorzaakt zowel door inwendige factoren als door invloeden van buitenaf. De verandering door inwendige factoren gebeurt weliswaar soms met pijnlijke wrijvingen en strubbelingen, maar wordt over het algemeen toch als vrijwillig gezien. Anders ligt het bij de invloeden van buitenaf: deze worden door velen ervaren als opgedrongen en dwangmatig.
          In het verleden werden culturen vaak enorm verrijkt door de overname van elementen uit andere, culturen. Zo reisde de oude Griek Pythagoras in de 6e eeuw v.C. naar Egypte en Babylonië om de daar hoogontwikkelde wiskunde en muziek te bestuderen. Hij leerde hier onder andere de stelling kennen die later in een veralgemeende vorm bekend zou worden als de ‘stelling van Pythagoras’ en die aan de basis lag van de latere axiomatische Griekse wiskunde. De geschiedenis van Europa is vol van dergelijke voorbeelden, denk aan de overname van de Arabische cijfers en de Griekse logica omstreeks 1000-1200. Of denk aan de ontwikkeling van de muziek in de tijd van de gotiek en de renaissance, waarbij de muziek van het noorden van Europa telkens werd verrijkt met Italiaanse zangerigheid en omgekeerd de Italiaanse muziek telkens werd verrijkt met het meer noordelijke plezier in hechte en abstracte structuren (canons en fuga’s). Maar de huidige opname van elementen uit andere culturen in Europa is een veel minder positieve ontwikkeling, hij verloop veel minder vrolijk en ongedwongen. Het is een opname onder dwang. Wat is hier gaande?

2. Het begrip afweermechanisme uit de psychoanalyse
Iemand die veel over de psychologie van dergelijke beïnvloedingsprocessen heeft nagedacht was Sigmund Freud. Hij was Jood en in zijn kring speelden de problemen van repressie, discriminatie, integratie en assimilatie een belangrijke en emotioneel zeer geladen rol. Bovendien was hij liberaal en darwinist en zag hij de samenleving als opgebouwd uit individuen die voortdurend onderling zijn verwikkeld in een strijd om het bestaan. Vanuit dit denkklimaat maakte hij een model van de menselijke psyche, waarbij hij deze onderverdeelde in drie ‘instanties’: het ‘Ich, het “Es’ en het ‘Über-Ich’. Hierbij is het ‘Es’ zoiets als de levensdrift en het ‘Über-Ich’ zoiets als het starre, reflexmatige deel van het geweten. Deze psychische instanties reageren voortdurend op elkaar en op de buitenwereld. De belangrijkste, maar tevens de zwakste partij van dit viertal is het ik en dit ik moet steeds zijn uiterste best doen om zich te handhaven tegenover de drie andere partijen. Het maakt daarbij gebruik van een aantal slimme strategieën die Freud ‘afweermechanismen’ noemde. Hij introduceerde in de loop van zijn leven een zevental van dergelijke mechanismen (1).
          Er valt op Freuds theorieën veel kritiek te leveren, maar persoonlijk vind ik het begrip afweermechanisme waardevol en raak getroffen. In zijn vroege werk sprak Freud nog niet over afweermechanismen, maar wel over het daarmee nauw verwante begrip verdringing. Hierbij besteedde hij veel aandacht aan de volgens hem schadelijke gevolgen van deze verdringing, maar nauwelijks aan het ik waarvan deze verdringing zou uitgaan. Maar in zijn artikel ‘Zur Einführung der Narzissmuss’ (1914) probeerde hij voor het eerst dit ik nader te onderzoeken en te achterhalen wat het ik eigenlijk wil verdedigen. Hij schreef: ‘De verdringing gaat uit van het zelfrespect (Selbstachtung) van het ik’ en om deze gedachte verder uit te werken introduceerde hij het begrip ideaal-ik (voorlopig nog synoniem met het begrip ik-ideaal) (2). Hieraan moet ik soms denken als ik met mijn middenklasse auto met een snelheid van 100 km/uur op de snelweg rijdt en aan de linkerkant wordt gepasseerd door een op volle snelheid rijdende Mercedes (liefst met felle koplampen). Ik heb dan de neiging om te denken: ‘Wat een onverantwoordelijke gek!’ Maar als ik zélf een auto passeer die met lage snelheid bescheiden de rechterkant van de weg houdt heb ik de neiging te denken: ‘Wat een sukkel - typische zondagsrijder!’ Zo is een mens voortdurend bezig zijn zelfrespect op te krikken.
          Een vergelijkbaar verschijnsel speelt een rol bij superioriteitsgevoelens op het gebied van de moraal. Veel blanke Europeanen hebben een goede opleiding, een redelijke culturele bagage, een behoorlijk inkomen en een beschaafde burgerlijke moraal. Wanneer zij ergens te maken krijgen met bijvoorbeeld een vrijwel ongeletterde asielzoeker uit Afrika zullen zij de neiging hebben zich superieur te voelen. Maar een dergelijk gevoel is tegenwoordig verboden, dat is iedereen door de golf van politieke correctheid stevig ingepeperd. Hiermee kom je voor een vrijwel onoplosbaar moreel probleem te staan. Velen kiezen als oplossing om hun eigen nederigheid te gaan cultiveren. Maar dat houdt vrijwel automatisch in dat je tegelijkertijd gaat neerkijken op de onbeschaafde blanken die die nederigheid niet bezitten. Je beschouwt je eigen moraal van nederigheid als superieur. Je voelt je verwant met de heiligen, die stonden immers ook bekend om hun nederigheid. Maar deze oplossing blijft logisch onbevredigend: je doet in feite wat je anderen verwijt. Aan de ene kant loop je het gevaar met je zelfgenoegzaamheid de fouten te gaan maken die men de ‘gutmensch’ gewoonlijk verwijt, aan de andere kant heb je wel degelijk het recht en zelfs de plicht te streven naar zelfrespect en zelfbehoud. Misschien is het een kwestie van het zoeken van het juiste evenwicht. Maar in ieder geval kom je in een onaangename situatie waar je niet om hebt gevraagd.

3. Het afweermechanisme van de introjectie
Het begrip introjectie werd in 1909 in Freuds kring geïntroduceerd door Sándor Ferencczi. Hierbij incorporeert de psyche elementen uit de buitenwereld. De oorzaken hiervoor kunnen heel verschillend zijn, zo kan een kind ‘vrijwillig’ goede, of imponerende eigenschappen van de ouders in zich opnemen. Maar de oorzaak kan ook veel negatiever zijn, dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het ik wordt bedreigd en dan elementen van de bedreiger gaat introjecteren in een poging de angst te verminderen. De achterliggende gedachte dat de angst kan worden verminderd door introjectie van elementen van de bedreiger wordt hier niet bewezen, maar hij lijkt wel aannemelijk. Het is zoiets als: ‘If you can't beat the enemy, join them’. Het is van belang op te merken dat het ik zich hier niet zozeer verdedigt tegen de bedreiger zelf als wel tegen de angst die de bedreiger oproept. In het algemeen gaat introjectie niet zo ver als de volledige identificatie, maar gaat wel in die richting. Het is een gedeeltelijke overgave.
          Het mechanisme van afweer door introjectie speelt wellicht in milde vorm een rol bij de invoering van de Engelse taal aan de Nederlandse universiteiten. Al heel lang voelt de culturele elite in Europa zich bedreigd door de anglo-amerikaanse cultuur en de daardoor ontstane onaangename spanning (cognitieve dissonantie?) lijkt te kunnen worden verminderd door de overname van het Engels. Veel ingrijpender werkt het mechanisme van de introjectie echter wanneer autochtone Nederlanders termen (met inbegrip van de achterliggende vijandige gedachten) gaan overnemen van immigranten, vluchtelingen en asielzoekers. Dat is psychologisch iets heel anders dan de overname van de Engelse taal want wanneer het Engels steeds verder doordringt in het Nederlandse spraakgebruik heeft dat weliswaar zijn bezwaren, maar het Engels vertegenwoordigt wél een verwante en hoge cultuur. Maar wanneer autochtone Nederlanders gaan spreken van ‘witte mensen’, ‘witte privileges’, ‘slavernijverleden’ en ‘ford Europa’ en zelfs mooi lijkende termen gaan gebruiken als ‘diversiteit’, ‘muren afbreken’ en ‘verbinden’ betekent dit dat zij termen overnemen die essentieel zijn in het wereldbeeld van ‘de vijand’, althans termen die behoren tot culturen die opponenten zijn van de autochtone Europese cultuur.
          Hierbij speelt nog een tweede factor een belangrijke rol, namelijk dat de elementen die door het ik worden geïntrojecteerd door die introjectie niet van karakter veranderen. Dat is vooral van belang bij elementen van agressieve aard (3). Hiermee kan het verschijnsel worden verklaard dat, wanneer autochtone Nederlanders termen als ‘witten’ en ‘witte privileges’ hebben geïntrojecteerd, zich daarna vaak met het gebruik van deze termen vijandig richten tegen andere autochtone Nederlanders. Deze vijandigheid is duidelijk te zien in de huidige politieke discussies en in het tegenwoordig alomtegenwoordige gescheld door journalisten, columnisten, leraren en vooral twitteraars.
          We moeten hierbij wel bedenken dat het overnemen van uitdrukkingen uit het wereldbeeld van ‘de vijand’ door allochtone Nederlanders meer oorzaken kan hebben dan alleen maar het mechanisme van afweer door introjectie. Andere mogelijke motivaties zijn het krijgen van aandacht, het genot van het kwetsen van andersdenkenden en toch ook legitieme nieuwsgierigheid. En we mogen niet uitsluiten dat ook oprecht rechtvaardigheidsgevoel een rol kan spelen. Hoe groot zou de bijdrage van ieder van deze motivatieszijn?

4. Enkele opmerkingen over de toepassing van Freudiaanse theorieën
Freud heeft op bewonderenswaardige wijze zijn leven lang systematisch gewerkt aan de opbouw van een samenhangende psychiatrisch/psychologische theorie. Maar doordat hij daarbij telkens nieuwe opvattingen fundeerde op onvoldoende bewezen vorige opvattingen kreeg dit wel een erg speculatief karakter. Ik ben in 1983 op Freud gepromoveerd en in mijn proefschrift heb ik onder andere kritiek geleverd op het indoctrinerende karakter van zijn therapeutische methoden en op zijn psychische mechanismen (4). Deze laatste kritiek had niet zozeer betrekking op de intuïtieve en psychologische betekenis van die mechanismen, als wel op het feit dat Freud ze voor een groot deel fundeerde in wat R.A. Hinde noemde een ‘energiemodel van de motivatie’ (5). Dit bracht Freud er toe telkens redeneringen af te steken die gebaseerd waren op de eigenschappen van fysische energie (vooral de behoudseigenschap) en psychologisch gezien onvoldoende navolgbaar en controleerbaar waren (zoals verschuiving, bezetting, tegenbezetting, libidotransformatie, enzovoort).
          Freud paste het gedachte van introjectie als afweermechanisme vooral toe in zijn theorie van het ontstaan van het Über-Ich. Volgens hem zou het jonge (mannelijke) kind zijn ‘castratieangst’ (voor de vader) overwinnen door introjectie van grote delen van de opvattingen van de vader en daarbij zou zijn Über-Ich worden gevormd en de castratieangst verdwijnen. Persoonlijk vind ik deze theorie te speculatief. Dat neemt niet weg dat het mechanisme van de introjectie op zichzelf, voor zo ver het psychologisch controleerbaar is, mij geloofwaardig lijkt. Het is ook goed toepasbaar in de politiek. Dat is natuurlijk niet verwonderlijk, want Freud gebruikte vaak de politiek als inspiratiebron voor zijn psychologische theorieën, met name daar waar hij de door hem veronderstelde strijd tussen de verschillende psychische instanties beschrijft (6).
          Zoals reeds opgemerkt kunnen de oorzaken die het ik tot introjectie van allerlei zaken brengen heel verschillend zijn. In Freuds theorie van het ontstaan van het superego is het vooral het streven angst te verminderen. De Amerikaan R.S. Lazarus drukte zich in zijn destijds zeer bekende boek over de ‘psychologie van de aanpassing’ iets gematigder uit en sprak bij de introjectie over de reductie van ‘spanning’ (tension) (7). Dat ligt meer in de sfeer van terugkeer van de gemoedsrust. Lazarus zag, vanuit het naoorlogse Amerikaanse optimisme, aanpassing vooral als iets positiefs, als vooruitgang. Dat ligt mijns inziens in het huidige Europa heel anders.

Noten
(1) Zie Anna Freud (1946): Das Ich und die Abwehrmechanismen.
(2) Gesammelte Werke X/160.
(3) Zo schreef Anna Freud (1946) naar aanleiding van het agressieve gedrag van een vijfjarige jongen: ‘Er hat die Aggression der Erwachsenen [..] introjiziert und wendet sie jetzt aktiv gegen dieselben Personen seiner Aussenwelt zurück’. Zij spreekt ook al van de identifering met de agressor.
(4) G.H.E. Russelman (1983): Van James Watt tot Sigmund Freud, de opkomst van het stuwmodel van de zelfexpressie.
(5) R.A. Hinde (1960): Energy models of motivation. In: W.L. Beament, ed., Models an analogues in biology.
(6) Zie P. Roazen (1968): Freud: Political and Social Thoughts.
(7) R.S. Lazarus (1961): Adjustment and Personality.