De deportatie van de blanke Europeanen

 

1. De deportatie van de Joden in de oudheid

Het begrip deportatie heeft in onze cultuur een zware emotionele lading en dat wordt vooral veroorzaakt door de herinnering aan twee deportaties die lang geleden een dramatische rol hebben gespeeld in de geschiedenis van het Joodse volk.

Deze gebeurtenissen worden uitvoerig weergegeven in de Bijbel, in het deel dat de christenen het “Oude Testament” noemen. Rond het jaar 1000 had het Hebreeuwse volk onder de koningen David en Salomo een eigen, zelfstandig rijk opgebouwd. Na deze legendarische glorietijd viel dit rijk uiteen in twee rijken: in het noorden het tienstammenrijk Israël, met als hoofdstad Samaria en het in het zuiden het tweestammenrijk Juda, met als hoofdstad Jeruzalem. Deze twee rijken leefden enkele eeuwen in betrekkelijke rust, tot ze bedreigd werden door de opkomst van het Nieuw-Assyrische rijk onder leiding van koning Tiglat-Pileser (1). Deze was ook de uitvinder van de deportatiepolitiek. In 722 v.C. veroverde de Assyrische koning Sargon II na een driejarig beleg Samaria en vernietigde het tienstammenrijk Israël door de bewoners daarvan te deporteren naar verschillende landstreken van Assyrië (2). De bedoeling hiervan was hun identiteit uit te wissen door ze te vermengen met de daar aanwezige bevolking. Dit lukte: Israël verdween zonder een spoor na te laten uit de geschiedenis. Hier werd dus de identiteit van de Israëlieten vernietigd door deze mensen zèlf te verplaatsen.

            Dit is echter maar de helft van het deportatieverhaal. Niet de gehele bevolking van Israël werd namelijk weggevoerd, er bleef een groot deel achter. Tussen deze Israëlieten werden mensen geplaatst die uit andere landen werden gedeporteerd (3). Zo ontstond een gemengde bevolking, die “Samaritanen” werd genoemd. Hier werd dus de identiteit van de Israëlieten vernietigd door deze niet zèlf te verplaatsen, maar door door àndere mensen te verplaatsen.  

            Ruim een eeuw later ging het Nieuw-Assyrische rijk ten onder. In 626 v.C. kwam Nabopolassar, de koning van het door Assyrië onderworpen Babylonië, in opstand en hij werd daarmee de stichter van het Nieuw-Babylonische rijk. Ook hij begon weer zijn rijk uit te breiden en in 612 veroverde hij de Assyrische hoofdstad Nineve. Maar de Babylonische veroveringen brachten de bewoners van Juda geen verlichting. In 597 werd Jeruzalem ingenomen door Nabopolassars opvolger Nebukadnezar II en in 586 v.C. werd de stad geheel verwoest (4). Hiermee begon een tweede golf van deportaties. In 598 en 587 werd het grootste deel van de bevolking van Juda weggevoerd. Deze Judeeërs (later verbasterd tot “Joden”) kwamen terecht in de stad Babylon. Hier mochten ze echter hun identiteit behouden en ze ontwikkelden een grote literaire en theologische activiteit.

 

2. Latere Joodse deportaties, de holocaust en de visie daarop van Daniel Goldhagen: het zijn vormen van “eliminationisme.”

Voor de Joden liggen deze oude gebeurtenissen nog vers in het geheugen. Daar zijn later veel soortgelijke gebeurtenissen bijgekomen: de verwoesting van de tempel in 70 n.C. onder leiding van de Romein Titus, de verwoesting van Jeruzalem na de Bar-Kochba opstand van 132-136) en de verbanning van de Joden uit die stad, en verder vele vormen van antisemitisme en het meest recent de holocaust.

In 2009 schreef de orthodox-joodse Amerikaan Daniel Goldhagen een dramatisch boek met de titel “Erger dan oorlog: volkerenmoord, eliminationisme en de aanhoudende schending van de menselijkheid”(5). Als orthodoxe jood kende hij natuurlijk de geschiedenis van de twee oudste deportaties van het Hebreeuwse volk op zijn duimpje, maar hij wilde in dit boek kennelijk niet deze voor Joden overbekende gebeurtenissen herhalen en concentreerde zich op de meer recente geschiedenis. Daarbij maakte hij onderscheid tussen massamoord (zoals in Hiroshima) en de meer indirecte vorm van “eliminationisme” zoals dat plaats vond bij de deportatie van Israël. Het laatste vindt hij “erger dan oorlog”. Volgens zijn definitie is het eliminationisme in het algemeen gericht op het verwijderen van bepaalde bevolkingsgroepen of andere groepen. Als de vijf belangrijkste vormen hiervan ziet hij: transformatie, onderdrukking, verdrijving, verhindering van de voortplanting en uitroeiing.

 

3. De bevolkingspolitiek van de EU ten aanzien van de blanke Europeanen

Golhagen spreekt niet over het langzaamaan verdwijnen van de blanken uit Europa, maar voor de betrokkenen is het een vraag van levensbelang of dit verdwijnen een vorm is van wat Godhagen “eliminationisme” noemde. En is dat verdwijnen onbelangrijk, of is het “erger dan oorlog?”

            Het heeft weinig nut precies te willen bepalen tot welke van de vijf door Goldhagen genoemde categorieën van eliminatie het verdwijnen van de blanke Europeanen behoort. Het is een uiterst gecompliceerd proces en wat dat betreft behoort het vooral tot de categorie “transformatie”. Aangaande de uiterlijke vorm komt het voor een groot deel overeen met wat je zou kunnen noemen “omgekeerde deportatie”. Hiermee is dan het proces bedoeld dat destijds de Israëlische identiteit in het tienstammenrijk met zijn hoofdstad Samaria vernietigde: de bevolking “verdunnen” door daar mensen uit andere bevolkingsgroepen uit het Assyrische rijk tussen te plaatsen. Deze vernietiging van identiteit lukte destijds uitstekend: de binnengekomen bewoners namen hun goden mee en de Samaritanen vereerden later zowel Jahwe als de “geïmporteerde” goden (terzijde: Jezus koos later een afstammeling van deze theologisch niet zuiver in de leer zijnde bevolkingsgroep als centrale persoon in zijn gelijkenis van de barmhartige Samaritaan).  

            Rest nog de vraag of het verdwijnen van de oorspronkelijke Europese bevolking erg is. Goldhagen beschrijft eliminatie objectief als een algemeen probleem, maar het is aannemelijk dat zijn orthodox-joodse achtergrond sterk heeft bijgedragen aan zijn visie. Voor hem is de deportatie van het het tienstammenrijk het prototype van alle deportatie en hij beschouwt deze als “erger dan oorlog”. Voor de huidige blanke Europeanen rijst de vraag in hoeverre hun door het beleid van de EU veroorzaakte langzame verdwijning hiermee vergelijkbaar is. Is het uitwissen van hun identiteit ook “erger dan oorlog”?

Psychologisch gezien moet ieder mens twee vormen van sterven onder ogen zien. Allereerst het sterven van zijn eigen lichaam, zijn eigen dood. Die is onvermijdelijk. Maar daarnaast is er het sterven van de eigen “groep”, waarin zijn identiteit tot op zekere hoogte voortleeft. Het is moeilijk om voor deze groep een definitie te geven, maar het is een archetypische entiteit. Het gaat om het sterven van iemands familie, zijn nageslacht, zijn volk, zijn cultuur, zijn godsdienst, zijn zielenheil. Een mens betreurt zijn eigen dood, maar hij hoopt dat die “groep” zal voortleven en vindt daarin troost. Dit besef leefde in het Oude Testament heel sterk. Hier was het ook nauw gekoppeld aan Jahwe en het monotheïsme. Telkens weer wordt hier het beeld opgeroepen van een afgestorven boomstronk (het gedeporteerde en van zijn identiteit beroofde Israël) en het voortleven van de daaruit voortgesproten nieuwe tak (Juda).

            Psychologisch gezien is er bij de “veranderende bevolkingssamenstelling” in Europa heel wat meer aan de hand dan de technocraten van de EU willen inzien. Het raakt velen tot in het diepst van hun ziel en in hun levensperspectief.          

 

Noten

(1) 2 Koningen 15:29.

(2) 2 Koningen 17:5-6.

(3) 2 Koningen 17:24.

(4) 2 Koningen 25: 8-12).

(5) D.J. Goldhagen (2009): Erger dan oorlog: volkerenmoord, eliminationisme en de aanhoudende schending van de menselijkheid.

 

28 februari 2023